Naar aanleiding van:
Jan Brands, Die hoeft nooit meer wat te leren, Levensverhalen van academici met laaggeschoolde ouders, Nijmegen, 1992
Didier Eribon,Terug naar Reims, Amsterdam, 2018 (oorspr. Parijs 2009)
Édouard Louis, Veranderen: methode, Amsterdam 2022 (oorspr. Parijs, 2021) en
Raymond Williams, Grensland, Amsterdam 2014 (oorspr. 1960)
Deze vier boeken heb ik als één pakket gelezen, d.w.z. dat ik ervoor koos deze boeken aansluitend te lezen gericht op dezelfde vraag: hoe hebben anderen de maatschappelijke stijging in hun leven ervaren? Afkomstig van een eenvoudig plattelandsgezin met een laaggeschoold ouderpaar heb ik een middelbare en academische opleiding genoten en kwam daardoor in een andere sociale klasse dan die van mijn ouderlijk huis. Deze maatschappelijke migratie heeft vervolgens een belangrijke rol gespeeld in mijn loopbaan en in de manier waarop ik mijn werk deed.
Jan Brands, een socioloog uit Overijssel, studerend in Amsterdam heeft eind jaren tachtig een onderzoek gedaan naar hoe academici uit milieus met laaggeschoolde ouders hun functioneren in de samenleving ervoeren. Met gestructureerde interviews sprak hij met een aantal academici over hun opleiding en hun werk. Ze zijn alle vlak na

WO II geboren en hebben alle eind jaren 60-begin jaren 70 sociale wetenschappen gestudeerd. Zeven van deze interviews werden verwerkt in het (promotie)onderzoek en kwamen in het resulterende boek terecht. Brands zocht in de gesprekken naar verbanden tussen individuele ontwikkeling (socialisatie) en hun sociale mobiliteit. Brands sprak met hen toen ze jonge dertigers waren, in de eerste fase van hun loopbaan. De gesprekken zijn typerend voor jonge mensen die bezig zijn hun loopbaan en hun manier van leven in een eigen gezin vorm te geven. Hun identiteit en hun strevingen doen ertoe. Erbij willen horen op hun werk waar andere academici de toon zetten, het contact met het gezin van afkomst, woning en woonplaats, bij alles is het van belang dat ze erkend worden, gezien worden of zich juist manifesteren in onderscheid van oude vrienden en familie. Steeds geeft Brands bij een bepaalde vraag de onderscheiden antwoorden van zijn gesprekspartners. Ik was begin jaren negentig enthousiast over het boek, ik was toen zelf ook jonger en vond veel herkenning. Nu bij herlezing vind ik de schikking van de antwoorden per vraag vervelend: het blokkeert zicht op het hele verhaal van de afzonderlijke betrokkenen.
Édouard Louis en Didier Eribon zijn twee Franse schrijvers die hun biografie van sociale migratie zelf op schrift gezet hebben. Beide zijn afkomstig uit een arbeidersmilieu uit Noord-Frankrijk, beide zijn op de universiteit in Parijs beland en hebben een gespannen relatie met hun milieu van herkomst. Bij beide is deze relatie nog bemoeilijkt doordat zij beide homo zijn. Bij de verschijning van de vertaling van het boek van Louis (Veranderen methode) kreeg deze veel lof. Het is een openhartig relaas over een pijnlijke reis uit een dorp naar eerst een middelbare school en later universiteit in een provinciestad, waarbij de universitaire opleiding op de prestigieuze

École Normale Superieure in Parijs zijn voltooiing vindt. Louis probeert al op de lagere school en later middelbare school zijn afkomst, zichtbaar in kledij en taal, te maskeren en te ontkennen, zich daarvan te ontdoen. Het is ook zeer vernederend als een rijkeluiszoon op het lyceum tegen hem zegt dat zijn onderbroek meer kost dan alle kleren van Édouard bij elkaar. Met behulp van een vriendin van gegoede huize komt hij de ‘hogere’ cultuur op het spoor, hij leest veel en leert muziek kennen. Ondertussen maakt hij zijn eerste afspraken met jongens en mannen. Het boek is doortrokken van de grote veranderingen die zijn leven neemt ten opzichte van dat van zijn ouderlijk huis. Het is daarbij voor mij vreemd dat schaamte voor, vervreemding van en een stilvallen van het contact met het ouderlijk huis daar een belangrijke plek in neemt. Bij zijn toelating tot de universiteit spreekt hij zelfs van ‘gered zijn’. Ik heb daarentegen zelf steeds contact gehouden met ouders en andere gezinsleden, alhoewel in de eerste jaren van mijn studententijd niet frequent. Ik heb de cultuur van thuis niet afgezworen. Wel heb ik afstand genomen van het rooms-katholicisme, lees ik een andere krant en kijk veel minder en ook naar andere televisieprogramma’s. Met andere woorden: daar waar Édouard Louis zich inspant om alles van het ouderlijk huis uit zijn leven en gevoelswereld te bannen, draag ik het ouderlijk huis en het dorp waar ik opgroeide nog steeds bij me.

Didier Eribon pakt het anders aan dan Louis: naast en in het relaas van zijn persoonlijke belevenissen, analyseert hij de maatschappelijke en politieke kanten van zijn ook voor hem moeizame levenspad: de andere taal en woorden (ten opzichte van zijn ouderlijk huis) die hij zich eigen maakte, enkele familiedrama’s waar hij later van hoort, de beperkte financiële steun die hij van het ouderlijk huis kon krijgen bij zijn studie, de andere kringen waar hij in verkeert en de andere visie op de Franse samenleving die hij zich eigen maakt. Net als Louis verhaalt Eribon van de andere sociale codes, andere woorden, andere cultuur die hij tegenkomt en de moeite om in die kringen geaccepteerd te worden. Dit herinnert aan het relaas van Joris Luyendijk over uitsluitingsmechanismen gebaseerd op zeven vinkjes.
Eribon spreekt nergens met afschuw of dedain over zijn ouderlijk milieu en begrijpt de vrees, de woede en de pijn van zijn ouders en maar leeft wel zijn eigen leven. Hij schrijft op innemende wijze over zijn ontdekking van zijn homoseksualiteit en zijn uit de kast komen. De vooroordelen en de haat die hij tegenkomt zijn heel goed voelbaar en doen mij beseffen hoe bepalend deze geaardheid is voor je mogelijkheden en voor je positie in de maatschappij. Kenmerkend voor het verschil tussen beide Franse boeken zijn de gesprekken die gevoerd worden met ouders. Bij Édouard Louis bevestigen ze de afstand die ontstaan is en bij Didier Eribon worden de verschillen bevestigd maar wel in een soms warme sfeer van wederzijdse erkenning.
De reis naar middelbare school en latere universiteit onderneemt ook Matthew (“Will” volgens zijn moeder) Price, de hoofdpersoon in de roman (1960) van Engels-Welshe schrijver Raymond Williams. Dit boek is voor het Nederlandse taalgebied ontdekt door Gerbrand Bakker die voor de vertaling een uitgever vond en het vervolgens zelf vertaalde. Ook hier zien we het vertrekken uit en afstand nemen van het eenvoudige milieu van herkomst. Hier is dat het platteland van Wales – vader is seinhuiswachter in het dorpje. De mogelijkheid van het volgen van de middelbare school wordt geboden en hij gaat vervolgens verder naar de universiteit in London. Matthew keert voor een tijdje terug naar het dorpje Glynmawr als zijn vader ziek wordt en op sterven ligt. Het boek heeft afwisselend hoofdstukken in de jaren vijftig (tijdens het bezoek van Matthew aan zijn zieke vader Harry) en hoofdstukken of episodes uit de tijd dat zijn ouders zich in de jaren twintig in het dorp vestigden. Zo krijg je een beeld van de ontwikkelingen en de teloorgang van het dorp in het voor- en naoorlogse Wales. Zo krijg je ook zicht op wat er verandert en wat hetzelfde blijft. Bijzonder is bijvoorbeeld dat een spoorwegstaking in de jaren twintig een belangrijke gebeurtenis is die nog jaren daarna de verhoudingen in het dorp bepaalde. Dit boek gaat niet over de manier waarop Matthews loopbaan is verlopen en welke hindernissen hij vanwege zijn afkomst tegenkwam. Het gaat uitsluitend over het tijdelijk terugkeren in de moederschoot van het dorpje in Wales.

Tijdens zijn verblijf in de laatste levensdagen van zijn vader leert de volwassen Matthew hoe dorpse relaties in elkaar steken waar, anders dan in London, iedereen elkaar kent. Williams tekent fraaie gesprekken op met toenmalige dorpsgenoten die nu ouder, wijzer zijn en net als de hoofdpersoon een ontwikkeling hebben doorgemaakt maar dan op het platteland. Opleiding, ervaring met werk en ondernemen, kennis, netwerken, cultuur en noem maar op hebben in beide werelden geheel verschillende betekenissen. Matthew probeert te begrijpen en de verbinding met deze dorpscultuur en deze mensen te herstellen of te vernieuwen. Hij krijgt te maken met zijn onhandigheid in het privéleven van zijn ouders, met langs elkaar heen praten met en later begrip voor voormalige buren en dorpsgenoten, met verlegenheid ten opzichte van een voormalige jeugdvriendin en met het besef dat hij weliswaar meer van de wereld begrijpt en gezien heeft, maar dat dit dorp haar eigen levenswijsheden in zich draagt die de moeite waard zijn. Bij vlagen een ontroerend mooi boek.
Terugkijkend kan ik zien dat mijn loopbaan en ook de manier waarop ik mijn werk deed sterk bepaald is door mijn afkomst en familiegeschiedenis. Ik draag mijn afkomst met me mee en ben tevreden dat ik de banden met mijn familie heb kunnen onderhouden.