Categorie archief: Geen categorie

Twee werelden van binnen

Naar aanleiding van:

Jan Brands, Die hoeft nooit meer wat te leren, Levensverhalen van academici met laaggeschoolde ouders, Nijmegen, 1992

Didier Eribon,Terug naar Reims, Amsterdam, 2018 (oorspr. Parijs 2009)

Édouard Louis, Veranderen: methode, Amsterdam 2022 (oorspr. Parijs, 2021) en

Raymond Williams, Grensland, Amsterdam 2014 (oorspr. 1960)

Deze vier boeken heb ik als één pakket gelezen, d.w.z. dat ik ervoor koos deze boeken aansluitend te lezen gericht op dezelfde vraag: hoe hebben anderen de maatschappelijke stijging in hun leven ervaren? Afkomstig van een eenvoudig plattelandsgezin met een laaggeschoold ouderpaar heb ik een middelbare en academische opleiding genoten en kwam daardoor in een andere sociale klasse dan die van mijn ouderlijk huis. Deze maatschappelijke migratie heeft vervolgens een belangrijke rol gespeeld in mijn loopbaan en in de manier waarop ik mijn werk deed.

Jan Brands, een socioloog uit Overijssel, studerend in Amsterdam heeft eind jaren tachtig een onderzoek gedaan naar hoe academici uit milieus met laaggeschoolde ouders hun functioneren in de samenleving ervoeren. Met gestructureerde interviews sprak hij met een aantal academici over hun opleiding en hun werk. Ze zijn alle vlak na

WO II geboren en hebben alle eind jaren 60-begin jaren 70 sociale wetenschappen gestudeerd. Zeven van deze interviews werden verwerkt in het (promotie)onderzoek en kwamen in het resulterende boek terecht. Brands zocht in de gesprekken naar verbanden tussen individuele ontwikkeling (socialisatie) en hun sociale mobiliteit. Brands sprak met hen toen ze jonge dertigers waren, in de eerste fase van hun loopbaan. De gesprekken zijn typerend voor jonge mensen die bezig zijn hun loopbaan en hun manier van leven in een eigen gezin vorm te geven. Hun identiteit en hun strevingen doen ertoe. Erbij willen horen op hun werk waar andere academici de toon zetten, het contact met het gezin van afkomst, woning en woonplaats, bij alles is het van belang dat ze erkend worden, gezien worden of zich juist manifesteren in onderscheid van oude vrienden en familie. Steeds geeft Brands bij een bepaalde vraag de onderscheiden antwoorden van zijn gesprekspartners. Ik was begin jaren negentig enthousiast over het boek, ik was toen zelf ook jonger en vond veel herkenning. Nu bij herlezing vind ik de schikking van de antwoorden per vraag vervelend: het blokkeert zicht op het hele verhaal van de afzonderlijke betrokkenen.

Édouard Louis en Didier Eribon zijn twee Franse schrijvers die hun biografie van sociale migratie zelf op schrift gezet hebben. Beide zijn afkomstig uit een arbeidersmilieu uit Noord-Frankrijk, beide zijn op de universiteit in Parijs beland en hebben een gespannen relatie met hun milieu van herkomst. Bij beide is deze relatie nog bemoeilijkt doordat zij beide homo zijn. Bij de verschijning van de vertaling van het boek van Louis (Veranderen methode) kreeg deze veel lof. Het is een openhartig relaas over een pijnlijke reis uit een dorp naar eerst een middelbare school en later universiteit in een provinciestad, waarbij de universitaire opleiding op de prestigieuze

École Normale Superieure in Parijs zijn voltooiing vindt. Louis probeert al op de lagere school en later middelbare school zijn afkomst, zichtbaar in kledij en taal, te maskeren en te ontkennen, zich daarvan te ontdoen. Het is ook zeer vernederend als een rijkeluiszoon op het lyceum tegen hem zegt dat zijn onderbroek meer kost dan alle kleren van Édouard bij elkaar. Met behulp van een vriendin van gegoede huize komt hij de ‘hogere’ cultuur op het spoor, hij leest veel en leert muziek kennen. Ondertussen maakt hij zijn eerste afspraken met jongens en mannen. Het boek is doortrokken van de grote veranderingen die zijn leven neemt ten opzichte van dat van zijn ouderlijk huis. Het is daarbij voor mij vreemd dat schaamte voor, vervreemding van en een stilvallen van het contact met het ouderlijk huis daar een belangrijke plek in neemt. Bij zijn toelating tot de universiteit spreekt hij zelfs van ‘gered zijn’. Ik heb daarentegen zelf steeds contact gehouden met ouders en andere gezinsleden, alhoewel in de eerste jaren van mijn studententijd niet frequent. Ik heb de cultuur van thuis niet afgezworen. Wel heb ik afstand genomen van het rooms-katholicisme, lees ik een andere krant en kijk veel minder en ook naar andere televisieprogramma’s. Met andere woorden: daar waar Édouard Louis zich inspant om alles van het ouderlijk huis uit zijn leven en gevoelswereld te bannen, draag ik het ouderlijk huis en het dorp waar ik opgroeide nog steeds bij me.

Didier Eribon pakt het anders aan dan Louis: naast en in het relaas van zijn persoonlijke belevenissen, analyseert hij de maatschappelijke en politieke kanten van zijn ook voor hem moeizame levenspad: de andere taal en woorden (ten opzichte van zijn ouderlijk huis) die hij zich eigen maakte, enkele familiedrama’s waar hij later van hoort, de beperkte financiële steun die hij van het ouderlijk huis kon krijgen bij zijn studie, de andere kringen waar hij in verkeert en de andere visie op de Franse samenleving die hij zich eigen maakt. Net als Louis verhaalt Eribon van de andere sociale codes, andere woorden, andere cultuur die hij tegenkomt en de moeite om in die kringen geaccepteerd te worden. Dit herinnert aan het relaas van Joris Luyendijk over uitsluitingsmechanismen gebaseerd op zeven vinkjes.

Eribon spreekt nergens met afschuw of dedain over zijn ouderlijk milieu en begrijpt de vrees, de woede en de pijn van zijn ouders en maar leeft wel zijn eigen leven. Hij schrijft op innemende wijze over zijn ontdekking van zijn homoseksualiteit en zijn uit de kast komen. De vooroordelen en de haat die hij tegenkomt zijn heel goed voelbaar en doen mij beseffen hoe bepalend deze geaardheid is voor je mogelijkheden en voor je positie in de maatschappij. Kenmerkend voor het verschil tussen beide Franse boeken zijn de gesprekken die gevoerd worden met ouders. Bij Édouard Louis bevestigen ze de afstand die ontstaan is en bij Didier Eribon worden de verschillen bevestigd maar wel in een soms warme sfeer van wederzijdse erkenning.

De reis naar middelbare school en latere universiteit onderneemt ook Matthew (“Will” volgens zijn moeder) Price, de hoofdpersoon in de roman (1960) van Engels-Welshe schrijver Raymond Williams. Dit boek is voor het Nederlandse taalgebied ontdekt door Gerbrand Bakker die voor de vertaling een uitgever vond en het vervolgens zelf vertaalde. Ook hier zien we het vertrekken uit en afstand nemen van het eenvoudige milieu van herkomst. Hier is dat het platteland van Wales – vader is seinhuiswachter in het dorpje. De mogelijkheid van het volgen van de middelbare school wordt geboden en hij gaat vervolgens verder naar de universiteit in London. Matthew keert voor een tijdje terug naar het dorpje Glynmawr als zijn vader ziek wordt en op sterven ligt. Het boek heeft afwisselend hoofdstukken in de jaren vijftig (tijdens het bezoek van Matthew aan zijn zieke vader Harry) en hoofdstukken of episodes uit de tijd dat zijn ouders zich in de jaren twintig in het dorp vestigden. Zo krijg je een beeld van de ontwikkelingen en de teloorgang van het dorp in het voor- en naoorlogse Wales. Zo krijg je ook zicht op wat er verandert en wat hetzelfde blijft. Bijzonder is bijvoorbeeld dat een spoorwegstaking in de jaren twintig een belangrijke gebeurtenis is die nog jaren daarna de verhoudingen in het dorp bepaalde. Dit boek gaat niet over de manier waarop Matthews loopbaan is verlopen en welke hindernissen hij vanwege zijn afkomst tegenkwam. Het gaat uitsluitend over het tijdelijk terugkeren in de moederschoot van het dorpje in Wales.

Tijdens zijn verblijf in de laatste levensdagen van zijn vader leert de volwassen Matthew hoe dorpse relaties in elkaar steken waar, anders dan in London, iedereen elkaar kent. Williams tekent fraaie gesprekken op met toenmalige dorpsgenoten die nu ouder, wijzer zijn en net als de hoofdpersoon een ontwikkeling hebben doorgemaakt maar dan op het platteland. Opleiding, ervaring met werk en ondernemen, kennis, netwerken, cultuur en noem maar op hebben in beide werelden geheel verschillende betekenissen. Matthew probeert te begrijpen en de verbinding met deze dorpscultuur en deze mensen te herstellen of te vernieuwen. Hij krijgt te maken met zijn onhandigheid in het privéleven van zijn ouders, met langs elkaar heen praten met en later begrip voor voormalige buren en dorpsgenoten, met verlegenheid ten opzichte van een voormalige jeugdvriendin en met het besef dat hij weliswaar meer van de wereld begrijpt en gezien heeft, maar dat dit dorp haar eigen levenswijsheden in zich draagt die de moeite waard zijn. Bij vlagen een ontroerend mooi boek.

Terugkijkend kan ik zien dat mijn loopbaan en ook de manier waarop ik mijn werk deed sterk bepaald is door mijn afkomst en familiegeschiedenis. Ik draag mijn afkomst met me mee en ben tevreden dat ik de banden met mijn familie heb kunnen onderhouden.

Is China een gevaarlijke draak?

N.a.v.:

Rob de Wijk, De nieuwe Wereldorde, hoe China sluipenderwijs de macht overneemt, Amsterdam 2019;

Frans-Paul van der Putten, De wederopstanding van China, van prooi tot wereldmacht, Amsterdam, 2020

Joanna Chiu, Çhina over grenzen, een nieuwe wereldwanorde, Rotterdam 2021 (oorspr. China Unbound: A New World Disorder, Canada, 2021)

Henk Schulte Nordholt, Is China nog te stoppen? Hoe een virus de wereldorde verandert,Querido, 2021.

Rob de Wijk

Sinds de overwinning van het communistische Volksleger van Mao Zedong op het leger van de nationalisten, de Kuomintang van oorspronkelijk Sun Yat-sen, later onder leiding van Chiang Kai-shek, in 1949 heeft China met veel binnenlands geweld tegen andersdenkenden een gigantische ontwikkeling doorgemaakt. Aanvankelijk in coöperatie met de Sovjet-Unie, later in vrijwel compleet isolement, werd de landbouw en later de industrie ontwikkeld. Gewone Chinezen mits ze gehoorzaamden en hun mond hielden konden sinds de jaren 60-70 hopen op een leven zonder honger en gebrek. Na een periode van stagnatie heeft Deng Xiaoping in de jaren 80 de economische grenzen van China opengezet, zocht aansluiting bij de wereldmarkt en ontwikkelt China zich snel tot een machtige welvarende mogendheid. Bedrijven en onder­nemingen, weliswaar gecontroleerd door de staat en de Communistische Partij, konden zich ontwikkelen, innoveerden hun productieprocessen met moderne technologieën en maakten een immense groei door. Deze economische groei werd mogelijk door een (vanzelfsprekend) grote binnenlandse markt en sterk gegroeide buitenlandse handel en waarbij China er ook in slaagde met veel landen in de wereld, via bilaterale verdragen handelsoverschotten te realiseren die het land geen windeieren legden én een groot overschot aan buitenlandse valuta mogelijk maakte.

De Wijk begint zijn boek met een beschrijving van de internationale rechtsorde en hoe de westerse wereld deze conform haar belangen (vrijhandel en vrede met name) heeft vorm­gegeven na WO II, met inbegrip van de instituties die hierin functioneren, zoals de VN, de Veiligheidsraad, het IMF en de Wereldbank.

De Wijk vertelt ook over de aparte positie van de Sovjet-Unie, het Pact van Warschau en het huidige Rusland. Rusland heeft nooit vrede gehad met de afbrokkeling van de eigen veiligheidszone in Oost-Europa door het opheffen van het Warschaupact. De toetreding van enkele Oost-Europese landen tot de NAVO was steeds een doorn in het oog. De vrijmoedige opstelling van Georgië t.o.v. het westen deed Rusland daar ingrijpen; Georgië heeft nu een Rusland-vriendelijke regering. In 2014 annexeert Rusland de Krim en geeft de op Rusland gerichte separatisten in oost Oekraïne volledige steun. Rusland heeft het neerslaan van de opstand in Belarus in 2019 van meet af aan met woord, daad en wapens gesteund. Reeds in 2017 beschrijft De Wijk helder hoe Poetins Rusland na een decennium van economische groei, steeds meer te maken krijgt met binnenlandse onvrede en dat getracht wordt deze te keren met repressie en met de strijd om De Krim en de Oekraïne. Poetin heeft dit land nooit erkend als zelfstandige staat en zal in 2022 deze dwaling van de geschiedenis proberen te corrigeren. Poetin, als vorst van de orthodoxie, stoort zich aan God noch gebod en tracht zijn Byzantium te herstellen.

De rol van China in de wereldpolitiek is sinds jaren gebaseerd op hun uitgangspunt van non-interventie, je bemoeit je niet met binnenlandse aangelegenheden van andere landen. Natiestaten zijn autonoom en kunnen op basis daarvan samenwerken. Daarnaast beschouwt China enkele kwesties als van levensbelang voor China, kernbelangen, noemt Van Wijk deze. Het gaat op de eerste plaats om territoriale kwesties als de positie van de Tibet, etnische minderheden als de Oeigoeren, Senkaku-eilanden (Japan), Hongkong, Taiwan en het beheer/eigendom van de gehele Zuid-Chinese Zee, die voor veel landen cruciale scheepvaartroutes bevat. Er ligt kortom hier een explosief geheel van kwesties met andere landen waar China geduldig en behoedzaam mee omgaat.

De kernbelangen omvatten daarnaast technologische kennis die China in de jaren 80 veelal niet had. China maakte daarom handelsafspraken waarbij technologie-import onderdeel van de deal was. Intussen heeft China deze achterstand ingehaald en zijn met name bij netwerk- en internettechnologie Chinese bedrijven vooroplopend. Veel kennis is overigens ook via slimme samenwerkingsconstructies met westerse universiteiten en via spionage in China terecht gekomen.

Ook heeft China met een stille aanpak economische kernbelangen veiliggesteld, d.w.z. de zekerheid van de aanvoer van grondstoffen uit de gehele wereld. Via leningen en ontwikkelings­projecten (infrastructuur, mijnbouw, enz.) “helpt” China voornamelijk ontwikkelingslanden (maar ook landen als Griekenland, Italië en Hongarije) en verkrijgt zo in veel landen een poot tussen de deur. De bijbehorende transportroutes worden door China, die voor het eerst serieus werk maakt van de ontwikkeling van een zeemacht, bewaakt. China komt niet, maar is er al, in Afrika, in Latijns-Amerika en in Europa. Alleen de naaste Aziatische buren (Filipijnen, Japan, Thailand, VietNam, India, Indonesië, Myanmar e.a.) zijn zeer voorzichtig in hun benadering van China.

De snel gestegen welvaart ging aanvankelijk gepaard met enorme milieuvervuiling én met de kneveling van elk afwijkend denken en doen. Maar als je je voegt en je pakt het slim aan kun je ook in China erg rijk worden en heb je mogelijkheid, net als oligarchie van Rusland om overal ter wereld grote huizen, jachten en stranden op te kopen. Net als in Rusland is een enorme rijke bovenlaag ontstaan die met kennis, ondernemingslust en veel internationale contacten, binnen de grenzen van het centrale beleid de Chinese bedrijvigheid naar grote hoogten stuwt en zichzelf enorm verrijkt. Om gelijke kansen voor iedereen en een meer gelijke welvaartsverdeling is het communistische China het niet te doen. Van Wijk noemt China ook niet langer ‘communistisch’ maar ‘staatskapitalistisch’. De reisverhalen die Ruben Terlouw voor de VPRO in China maakte hebben niet alleen de enorme economische ontwikkeling laten zien en ook allerlei voorbeelden van hoe China poot aan de grond krijgt in andere werelddelen. Wat ik niet zal vergeten dat in zijn gesprekken met individuele Chinezen geheel sterk naar voren komt dat, hoewel ze bijna met 1,4 miljard zijn, elke Chinees een individu is, met een eigen leven, eigen wensen, eigen dromen, eigen verdriet.

Frans van der Putten

Na Rob van Wijk heeft Frans-Paul van der Putten, net als Van Wijk ook werkzaam bij Clingendael, een boek geschreven over de opkomst van China. Daar waar Van Wijk de aandacht legt bij de systeem-kanten van de wereldpolitiek, met name na WO II, kijkt Van der Putten naar de geschiedenis van de Chinese verhoudingen met het buitenland en hun buitenlandse politiek vanaf midden 19e eeuw.[1]

Van der Putten vertelt in een pakkende stijl hoe het grote China, dat onder de Qing[2] (spreek uit: Tsjing)-dynastie dat eeuwenlang, in relatieve afzondering, van zichzelf dacht het centrum van de menselijke beschaving en de wereld te zijn, in de 19e eeuw wakker geschud werd uit deze droom. De Britten, de imperialistische mogendheid van die tijd, dringen het land binnen met militair geweld en nemen enkele strategisch cruciale havensteden in bezit (w.o. Hongkong) – het Chinese leger was veel te zwak om effectief weerstand te kunnen bieden – om met handelswaar de enorme Chinese markt te veroveren. Vanzelfsprekend moeten deze handelsbases militair beschermd worden tegen andere imperiale machten uit die tijd, zoals Japan en Rusland. Ook België, Frankrijk, Portugal en Nederland waren in die tijd in deze gebieden actief, maar Groot-Brittannië (GB) was de baas op de zeeën. De toenmalige minister van BUZA van GB, Palmerston, gedroeg zich t.o.v. de landen van Zuid- en Oost-Azië als een geen tegenspraak duldende buldog. GB en in hun kielzog Frankrijk, Duitsland, Japan en de VS dwongen bij het zwakke China handelsverdragen af die voor China ongunstig waren, m.b.t. invoerrechten, beheer van de douane en wederkerigheid van de handel. China had deze vernedering maar te slikken en zich te schikken. De macht van het Chinese keizerrijk brokkelde verder af bij verdedigingsoorlogen met Rusland en Japan die het om de beurt op Mantsjoerije en enkele enclaves daaromheen gemunt hadden. Bij deze invasies kwam pijnlijk naar boven dat China niet in staat was buitenlandse agressie het hoofd te bieden en haar honderden miljoen inwoners te beschermen tegen rooftochten, brandschatten, grootscheepse plunderingen en moordpartijen en verkrachtingen. Ook bleven er militaire confrontaties ontstaan met GB, de twee opiumoorlogen en de Boksersopstand. Ook hierin trok China aan het kortste eind. Zo ontstond in kleine intellectuele kringen een sfeer waarin jonge, in het westen opgeleide, talentvolle jongerenideeën en idealen ontwikkelden over een republiek China waarbij geheel China, inclusief Tibet, Macau, Hongkong, Mantsjoerije en Taiwan weer onder welvarend Chinees beheer zou komen. China zou weer een trotse natie van belang worden, zonder knechting door imperialistische mogendheden.

Van der Putten noemt dit verlangen de daadwerkelijke lijn die vanaf eind 19e begin 20ste eeuw de ontwikkelingen in China tot op de dag van vandaag karakteriseert. In feite zijn volgens Van der Putten veel stappen en bijdragen aan de ontwikkeling van China van wingewest tot wereldmacht in deze lijn te begrijpen.

Ik noem de knooppunten in deze lijn hier samengevat.

Daar was het werk van topambtenaar van het keizerrijk Li Hongzhang op het eind van de 19e eeuw die trachtte de macht van GB in China in te perken. Er waren de inspanningen van diplomaat Gu Weijun op internationale vredesconferenties aan het begin van de 20ste eeuw die werk maakte van een volwaardige positie van China in de wereldpolitiek. Het ideologische en samenbindende werk van Sun Yat-sen in de eerste helft van de 20ste eeuw en zijn start van de nationalistische beweging Kuomintang[3] en van zijn opvolger Chiang Kai-shek, resulteerden uiteindelijk in de opheffing van het keizerrijk, de oprichting van de republiek met een goed georganiseerd staand leger. Daarna kwam de bepaald niet zachtzinnige burgeroorlog tussen de legers van de Kuomintang en de communistische partij (CPC) van Mao Zedong en Zhou enLai, de overwinning van de laatst-genoemden in 1949 en de stichting van de Volksrepubliek. Intussen is Japan op het einde van WO II uit Mantsoerije verjaagd. Al in de eerste jaren van de Volksrepubliek is bewust gekozen voor internationale isolement (in de jaren 50 en 60) waarbij de door de staat en partij gecontroleerde landbouw en zware industrie – weliswaar met veel geweld – ontwikkeld werden en er een grote vraag naar grondstoffen ontstond.

In de internationale politiek kwamen de conflicten met de Sovjet Unie en later de hernieuwde contacten met de VS in de jaren 70 en ging China (economische) betrekkingen aan met ontwikkelingslanden in Latijns Amerika, Afrika en Azië en later ook met Europese landen. Als territoriale kwesties deden zich de annexering voor van respectievelijk Tibet, Macau en later ook Hongkong. De claims op een aantal eilanden ten oosten van China, uiteraard de claim op Taiwan en ten slotte ook een claim op de Zuid-Chinese Zee als Chinees grondgebied, bleven daarbij actueel. Deng Xiaoping opende in de jaren 80 de economische grenzen van China en opende zo de binnenlandse markt van China voor westerse ondernemingen, vaak in joint venture-constructies met door de staat (en partij) gecontroleerde Chinese bedrijven. Daarbij waren ook veel infrastructurele investeringen van cruciaal belang bij- havens, vliegvelden, wegen en hogesnelheidstreinen. Zo kwam China’s internationale handel tot bloei en groeide ook de productie van consumptiegoederen voor binnenlandse en buitenlandse markten. Westerse bedrijven startten hun productie in China, o.a. vanwege de grote aantallen goedkope arbeidskrachten die China heeft. Later kent China ook een grote elektronicasector, wel steeds onder volledig Chinese controle.  Een en ander had wel een paar ernstige schaduwkanten, een daarvan was de enorme milieuvervuiling en de smog als gevolg daarvan boven de grote steden.

Zo is een situatie gegroeid waarin China in veel ontwikkelingslanden een machtige factor is geworden in hun economie en handelsrelaties heeft met veel landen en daarbij vaak grote handelsoverschotten verwerft en ook in Europese landen (Hongarije, Griekenland, Italië, Servië) vele grote investeringen doet. Kortom, in de 21ste eeuw is China een politiek- economische wereldmacht geworden met veel buitenlandse investeringen in heel veel landen, ook de westerse.

De vernieuwing van de Zijderoute, op initiatief van Xi Jinping, over land door Azië, overzee en via internet, met de bijbehorende militaire en digitale “veiligheidsmaatregelen”, is de huidige (2022) stap in de ontwikkeling die moet maken dat in 2049 China machtig en welvarend moet zijn. Xi Jinping is ervan overtuigd dat in dat jaar 2049, 100 jaar na de stichting van de Volksrepubliek, de grote heropleving van de Chinese natie gerealiseerd zal zijn, d.w.z. China zal dan een moderne welvarende socialistische democratie zijn die een belangrijke bijdrage zal kunnen leveren aan een vreedzame, harmonieuze wereld. Xi Jinping verwoordde deze droom in 2012.

Van der Putten heeft een boeiend boek geschreven. Eenmaal begonnen kon ik niet stoppen te lezen. Het leest als een Shakespeareaans koningsdrama. En ofschoon ik vanuit mijn opleiding wel wat wist van de geschiedenis van China is me via dit boek veel duidelijker geworden over hoe gebeurtenissen door de hoofdrolspelers bedacht en in gang gezet zijn en hoe het een en ander is gelopen.

‘De wederopstanding van China’ is de titel van het boek en deze titel suggereert echter meer, veel meer dan het kan waarmaken. Van der Putten schrijft ongeveer 170 jaar geschiedenis van China als een toneelstuk in enkele bedrijven, waarin een twintigtal slimme mannen (vooral generaals, partijleiders, diplomaten) er in slagen met geduld en verstand hun tegenstrevers uit andere landen te weerstaan en uiteindelijk te slim af te zijn. Dit is spannend en dit heeft Van der Putten in een goed verhaal meeslepend beschreven.

Er zijn echter veel meer mensen in China dan de bovenlaag van partijfunctionarissen en het door de staat en partij gecontroleerde management van China’s grote en minder grote bedrijven. Van der Putten beschrijft geschiedenis zoals vroeger gebruikelijk: geschiedenis gaat over de bovenlaag van koningen, generaals en andere belangrijke mannen. Hij beschrijft het China van partijleiders, generaals, diplomaten en andere topfunctionarissen. Deze focus ligt ook voor de hand als je schrijft over de wereldpolitieke verhoudingen. Een geschiedenis van het Chinese volk is het niet. 

De Volksrepubliek China gaat haar eigen weg in de wereldpolitiek en haar leiders-/machthebbers dulden van geen enkel ander land of internationale instantie bemoeienis met hun binnenlandse politiek. De ontwikkeling van China gaat met een draconische aanpak gepaard. Voorbeelden zijn onder meer de massale hongersnood tijdens de landbouw­experimenten van de grote Sprong Voorwaarts (…miljoen honger doden), de onderdrukking van gelovigen (christenen, moslims, boeddhisten), de 100% controle over pers en media, het negeren van basale individuele mensenrechten, de slechte positie van vrouwen waar Jung Chang al eerder over schreef[4],

Het genoemde boek van Jung Chang

de knechting van en pogingen tot simpelweg uitroeiing van etnische minderheden (Tibetanen, Oeigoeren), de massale slachtingen tijdens de culturele revolutie, het neerslaan van de studentenopstand in Peking in 1989, de kneveling van de oppositie in Hongkong. Er wordt gehakt in China en er vallen veel spaanders, maar dan op bijna onvoorstelbaar grote en wrede schaal. Er is berekend dat het regime van de Kuomintang en het daaropvolgende communistische regime in de 20ste eeuw gezamenlijk 45 miljoen doden aan Chinese inwoners op hun conto schreven, waarvan 10 miljoen door de Kuomintang vermoord zijn komen en 35 miljoen aan de communisten toe te rekenen zijn.[5]

Zoals gezegd is dit boek geen geschiedenis van het Chinese volk. Dat is ook niet makkelijk te realiseren daar directe contacten met gewone Chinezen niet eenvoudig zijn te leggen en informatie over hun dagelijks leven vroeger en nu moeilijk te verkrijgen is. Maar het kan wel. In zijn reisseries voor de VPRO-tv heeft Ruben Terlouw gesproken – in het Chinees – met gewone Chinezen en heeft zo -tot nu toe ongeëvenaard – laten zien dat de huidige 1,4 miljard Chinezen evenveel individuen zijn die onderling allemaal net zo verschillen als de bewoners van Nederland. Het is zeer de vraag of die 1,4 miljard Chinezen de ontwikkeling van 1949 tot nu ook ervaren als een wederopstanding van hun land. Ook zij hebben hun dromen, hun zorgen, hun toegenomen welvaart maar worden voorts in alles gecontroleerd. Welvaart gaat in China met harde hand boven vrijheid. Zo lijkt de wederopstanding van China de wederopstanding van nieuwe keizers met een compleet en ultramodern repressieapparaat.

Joanna Chiu

Dit beeld wordt eveneens en ministens zo afschrikwekkend neergezet door de Canadese journalist Joanna Chiu in haar boek China over grenzen. In dit boek onderzoekt Chiu, een Canadese van Chinese afkomst, hoe de Volksrepubliek China haar invloedssfeer op de wereld tracht de vergroten. Voor zover ik al niet geschrokken was van de eerste twee boeken, Chiu voegt daar nog een de nodige schrikbeelden aan toe. Het gaat om twee aspecten die mij met name om aandacht vragen: de naïviteit van allerlei landen, westerse mogendheden, bij het binnenhalen van Chinese investeringen en bedrijven enerzijds en de ongekende repressie- en spionageactiviteiten jegens de Chinese diaspora in allerlei landen waar China economische activiteiten ontwikkeld.

Dat ontwikkelingslanden hun infrastructuur laten ontwikkelen door Chinese bedrijven en aanvankelijk weinig bezwaren zien tegen deze omvangrijke investeringen, snap ik vanuit de gedachte dat als je geen eigen middelen hebt om deze ontwikkelingen te starten je geneigd buitenlandse hulp maar al te graag te accepteren. Ruben Terlouw liet in een reeks reisdocumentaires over Chinezen over de gehele wereld[6] zien dat bijv. een grote spoorbaan in Kenya aangelegd door een Chinees bedrijf, slechts een beperkte betekenis heeft voor Kenya: personeel op de trein is Chinees, de informatiebordjes en aanwijzingen in de trein zijn Chinees, en de betekenis van de spoorbaan is ook voor een niet gering deel voor China en minder voor Kenya, namelijk onderdeel van de nieuwe Chinese handelsverbindingen, de nieuwe zijderoute. De spoorlijn moet een betrouwbare verbinding vormen van een aantal Afrikaanse gebieden met strategische grondstoffen en de Indische oceaan. Kenya zit met een schuld aan China en heeft beperkt profijt van de spoorlijn.

Van westerse landen als Griekenland, Italië, Australië, Canada e.d. mag je verwachten dat zij, al dan niet samen met hun buren of bondgenoten genoeg informatie verzamelen over de bedoelingen en handelswijzen van China en goed nadenken voordat ze met een Chinees (overheids)bedrijf in zee gaan. Italië, haalt echter via staatssecretaris Geraci van de Vijfsterenbeweging, Xi Jinping binnen alsof het Sinterklaas is en maakt grootschalige afspraken over Chinese investeringen in de strategisch gelegen haven van Palermo en geeft ruim aan activiteiten van Huawei en een aantal Confucius instituten in Italië. Journalisten en wetenschappers die zich kritisch uiten over China worden gemaand of kranten en tijd­schriften krijgen het signaal niet meer van deze mensen nog te publiceren zich rustig te houden. Via het (taal)onderwijs op de Confuciusinstituten worden Chinese visies op de wereld verspreid en worden volop niet-vrijwillige contacten onderhouden met Chinezen in Italië.

De meest westerse landen zijn niet goed geïnformeerd over het Chinese beleid en de activiteiten China. Ze zijn ofwel goedgelovig, naïef, en raadplegen geen Chinese bronnen, die wel volop te benaderen zijn. Chiu zegt dat veel westerse functionarissen Chinese informatie niet vertrouwen of als geheimtaal beschouwen. Maar er zijn in alle landen voldoende Chinezen die de taal machtig zijn en behulpzaam kunnen zijn bij het ontsluiten van allerlei bronnen.

Hier ligt bovendien een ander heikel probleem naast. In veel landen wonen veel mensen van Chinese komaf. De Chinese ‘diaspora’ is groot en wereldwijd. In grote landen wonen honderdduizenden Chinezen, in Australië 1,2 miljoen, in Canada 1,8 miljoen, in Frankrijk 600.000, Vietnam 2,5 miljoen, USA 4 miljoen, Italië 350.000, Indonesië 4,3 miljoen, Venezuela 500.000, Brazilië 350.000, enz. enz.[7] Deze Chinese diaspora zijn een bron van wereldwijde onrust in de wereld over China en derhalve voorwerp van uitgebreide niets ontziende repressie. Chiu beschrijft indringend hoe deze praktijk, gedirigeerd vanuit de CP van China als Eenheidsfront-aanpak eruitziet. Het wereldwijde netwerk van agenten van het Eenheidsfront van de CP is zeer effectief in het benaderen en de mond snoeren van kritische Chinezen, en vooral hen die via kranten, tijdschriften en sociale media en niet nalaten hun kritische geluiden over de Chinese praktijken te laten horen. Naast de vele kritiek op het neerslaan van de studentenopstand in 1989, op de kneveling van journalisten en wetenschappers in eigen land, de onderwerping van de democratie in Hong Kong, de felle repressie van de Oeigoeren is dit een internationale praktijk die nauwelijks in de media de aandacht krijgt, maar wel erg verontrustend is. China treedt hiermee ver buiten haar grenzen. Het gebrek aan aandacht hiervoor wordt niet alleen veroorzaakt doordat Chinezen in de diaspora vaak een eigen leefwereld, eigen woonwijken, eigen kranten en clubs behouden en zo voor inheemse landgenoten niet zo makkelijk bereikbaar zijn. Hun relatieve afgeslotenheid zou trouwens niet zelden afgedwongen kunnen zijn door bezoekjes van stille agenten van het Eenheidsfront. Wat daar nog bij komt is dat veel Chinezen in de diaspora vaak met racisme te maken hebben. Zo zijn bijv. veel Chinezen persoonlijk aangesproken op het coronavirus dat bij hen vandaan zou komen. Ook Trump voedde dit racisme. Dit racisme maakt communicatie niet voordehand liggend.

Henk Schulte Nordholt

Schulte Nordholt (SN) ziet in het buitenlandse en binnenlandse beleid van de Chinese Volksrepubliek o.l.v. de CCP van Xi Jiping een welbewuste poging om het Chinese Rijk als wereldmacht te vestigen, als leidende macht die zich ontwikkelt tot een sleutelspeler in het internationale politieke en economische verkeer, in de toegang tot zeewaterwegen en tot cruciale grondstoffen en in digitale innovatie.

Dit streven gaat gepaard met een immense verfijnde repressie van haar eigen bevolking en, via de Verenigd Front-aanpak[8], ook van Chinezen overal ter wereld. Dit streven is erop gericht om de heerschappij van de CCP kost wat kost te handhaven en daarmee de positie en immens rijkdom van honderd families rondom Mao Ze Dong, de ”communistische adel”, te bestendigen. Het beeld dat men in de wereld heeft van China, zo blijkt uit onderzoekingen is de afgelopen twee jaar in ongunstige zin veranderd. Hier heeft de Chinese aanpak en communicatie over de Coronauitbraak veel mee te maken, dit heeft, voor zover nog nodig, nog meer ogen geopend. Ook de meedogenloze repressie van de democratische paraplubeweging Hongkong en de breideling van de pers daar heeft de goede naam van China geen goed gedaan. Daarvóór, sinds ongeveer 2015, werd er al meer en meer bekend over de etnische zuiveringen door China van de Oeigoeren. Wie nu nog denkt dat het wel meevalt, kijkt niet goed.

De westerse landen doen er volgens Schulte Nordholt goed aan hun beeld van China bij te stellen en eendrachtig mensen, technologieën, economieën en vooral ook waarden te beschermen tegen deze kwaadaardige supermacht. SN zegt daarbij dat het belangrijk is onderscheid te maken, anders dan Trump die over het Chinavirus sprak en daarmee veel racistische uitingen opriep, tussen de Chinese bevolking enerzijds en de Chinese leiders en hun regeringsapparaat anderzijds. Dat lijkt me juist.

Ik kan me goed vinden in wat SN aangeeft hoe om te gaan met China. De westerse wereld heeft de afgelopen periode veel invloed en zeggenschap verloren aan China door naïviteit en het niet-opmerken van spionage, infiltratie en bedrog bij internationale afspraken. Het is nu zaak met het oog op de handhaving van onze waarden om de risicovolle banden met China beter in de gaten te houden en waar nodig te stoppen. Een belangrijk aspect hierbij is een tegenwicht bieden aan de wijze waarop China investeringen doet in de infrastructuur van ontwikkelingslanden. Veel landen hebben nog steeds een open-deur-politiek als het om Chinese bijdragen gaat. Maar ook daar gebeurt het steeds vaker dat landen de leningen niet kunnen terugbetalen en heeft China vervolgens een spoorlijn of een haven als onderpand. De wereldgemeenschap moet, net als bij milieu, oorlogen en klimaat haar eigenbelang ruimer gaan zien en met meer zicht op de lange termijn gaan denken en handelen. Korte termijn successen zijn vaak op langere termijn kortzichtig. De Beëlzebub van het westerse, door macht en kapitaal geregeerde wereldsysteem, lijkt te verkiezen boven de draak van de Chinese wereldorde.


[1] Frans-Paul van der Putten, ‘De wederopstanding van China, van prooi tot wereldmacht, Amsterdam, 2020.

[2] Ik gebruik hier dezelfde spelling bij Chinese namen als Van der Putten.

[3] Zowel bij de oprichting van de Kuomintang als van de Communistische Partij van China (CPC)  heeft vanuit de Komintern Henk Sneevliet een belangrijke rol gespeeld bij het opzetten van partijafdelingen, het organiseren van acties en het inrichten van het partijapparaat. De CPC en de Kuomintang hebben jaren innig samengewerkt

[4] Zie onder meer Jung Chang, Drie zwanen van China, Amsterdam 1992; dit boek is zeer de moeite waard en heeft destijds bij mij het Chinese communisme voor het laatste beetje ontluisterd.

[5] De getallen zijn geteld door de Amerikaanse historicus Rudolph Rummel en genoemd in de Huizingalezing van Bram de Swaan, Moord en de staat, Amsterdam 2003, p.12

[6] Ruben Terlouw, De wereld van de Chinezen, VPRO, 2021

[7] Bron: Wikipedia.

[8] Joanna Chiu noemt dit de Eenheidsfront aanpak.

Eerste Liefde

De hele nacht liggen woelen en draaien. Eindelijk was het morgen geworden. Vandaag was de dag. Hij mocht naar school, de grote vakantie was voorbij en de school ging weer beginnen. Kleuterschool. Zijn moeder had al schone kleren voor hem klaar gelegd. Hij schoot ze snel aan en ging de trap af naar de kamer voor het ontbijt. Zijn twee zussen zaten al aan tafel. ‘Te laat, te laat!’ riepen ze in koor naar hem. Hij stak zijn tong uit en nam plaats bij zijn bord. Daar lag ook al een trommel met daarin een boterham en een appel zag hij toen hij het opende. Dat openen was nog niet gemakkelijk, zijn handen konden de trommel niet goed omvatten. Een plastic beker met deksel bleek met melk gevuld. ‘Pindakaas’ riep hij als antwoord op de vragende blik van zijn moeder die zijn boterham maakte.

Hij was nog eerder klaar dan zijn zussen en klokte de laatste slokken melk weg. Hij kon niet langer stil zitten. Hij stormde de trap op om zijn tanden te poetsen. Met moeite kon hij de dop van de tandpasta loskrijgen, deed wat op zijn borstel en poetste zijn tanden.

Toen vijf minuten later ook zijn twee zussen klaar waren om naar school te gaan vertrokken ze met hun drieën; de oudste, Tineke, zou hem bij zijn kleuterklas afleveren. Ook zijn twee zussen bleken wat druk en opgewonden. Dichterbij school zagen ze steeds meer kinderen met rugzakjes naar school lopen. En sommigen kwamen op de fiets. Hier en daar zag hij een vader of moeder die kinderen naar school bracht. Gelukkig vond zijn moeder dat niet nodig.

Ze waren veel te vroeg. De deur was nog dicht. Tineke bracht hem bij de ingang van het kleuter gedeelte, aaide even over zijn bol en zei: Dat gaat zo wel hé? Ik kom je om drie uur weer ophalen. ‘Zitten je veters nog vast en zit je gulp dicht?’  ‘Net mijn moeder’ dacht hij nog toen zij naar een andere ingang liep.

Wat verlegen stond hij daar ineens alleen tegen de muur en keek naar de andere kinderen. Een paar jongens renden heen en weer, hij bleef bij de muur staan, stil. Dan, om de hoek van het gebouw zag hij een meisje aan komen lopen aan de hand van een ouder meisje. Hij keek naar haar en hield zijn adem in. Een rozig en gaaf gezichtje met een klein neusje en grote ogen werd omgeven door halflang sluik licht haar. Hij wist niet dat er ook zulke meisjes waren. Ze had een jurkje aan met blauwe en roze bloemetjes. Zo zien prinsesjes eruit. Hij slikte, zweette een beetje en voelde dat hij bloosde. Hij was blij dat Tineke dit niet meer zag. Zijn benen werden slap. Hij draaide en dreutelde wat heen en weer en keek af en toe tersluiks even naar haar. Aan haar voeten zaten open bruine schoenen met witte sokjes. Ze stond vlak bij hem, er stonden twee kinderen tussen. Zij moest blijkbaar ook naar de kleuterklas, misschien ook wel voor het eerst. Zijn hart klopte in zijn keel. Zouden de kinderen zien dat hij zo bloosde? Hij hoorde haar zachtjes praten tegen een ander meisje. Het oudere meisje met wie ze was, was alweer weg. De deur ging open. Een vriendelijk lachende juf in een geel-rode jurk riep; ‘groep A, dat zijn jullie’, ze wees de kinderen aan die hier allemaal stonden, ‘jullie kunnen naar binnen’.

Langzaam schuifelde hij naar binnen, niet voordringend en ook niet helemaal achteraan, zo onopvallend mogelijk. Zij liep een eindje voor hem. Hij zag dat ze midden in de derde lange rij plaats nam. In een flits besloot hij in de vijfde rij te gaan zitten, op dezelfde hoogte in het midden. Niet naast haar, dat was veel te riskant, maar wel op dezelfde hoogte zodat hij naar haar kon kijken. Er kwam een jongen naast hem zitten. Zijn rossige krullen waren hem buiten ook al opgevallen. ‘Bijt jij nagels?’ vroeg hij. De krullenkop knikte. Hij noemde zijn naam niet en hij ook niet. Niemand deed dat. Toen iedereen zat zei de Juf: ‘Jullie kunnen voorlopig op deze plek blijven zitten. Binnen enkele weken krijg je je vaste plek. Ik noem nu alle namen en je zegt ja als ik je naam noem. Zo weten we direct of iedereen er is. Zo hoorde hij dat zijn buurman-met-de-krullen Klaas heette. Kort erna riep de juf: ‘Thomas van der Dun?’ ‘Ja’ riep hij met een zacht stemmetje, waarbij hij even keek of zij naar hem keek toen hij zijn naam zei. Weer later bleek zij aan de beurt: ‘’Marijke Post? ‘Ja’ klonk achteloos van haar plaats. Ze heet Marijke en ze vindt het gewoon en niets bijzonders haar naam te zeggen.

Na deze start kregen ze als eerste een allemaal een gloednieuw schrift. Ook kregen ze per tweetal een doosje met kleurpotloden. Juf deed voor hoe je een kleurpotlood kon slijpen met de slijper op haar bureau. Juf zei dat iedereen op de eerste bladzijde een bloem kon tekenen in kleuren. Hij begon aan een rood-gele tulp, de kleuren van de jurk van de juf. Klaas begon ook met de groene steel van een narcis, zei hij. Hij was snel klaar, de meeste kinderen waren nog bezig. Bij het wachten zat hij voorzichtig en zo onopvallend mogelijk naar haar te kijken. Haar haar hing over haar naar het schrift gekeerde gezichtje. Plotseling hief ze haar hoofd op en keek ze terug. Naar hem, recht in zijn ogen. Hij was te laat voor het wegdraaien van zijn hoofd en bleef naar haar kijken alsof zijn hoofd was stilgezet. Ze glimlachte voorzichtig terug. Toen dat tot hem doordrong jubelde hij vanbinnen: ze zag hem! Die glimlach was echt. Hij ging rechtop zitten, met het hoofd recht boven zijn bovenlichaam. Hij bloosde, maar genoot. In een flits vroeg hij zich af of Klaas het gemerkt had.

Hij werd uit zijn trance wakker geschud door de nu indringende stem van de juf die hen vroeg er een grote andere bloem bij te maken. Met de energie die hij nu ineens van binnen voelde ging hij aan de slag. De juf liep goedkeurend rond. Tussendoor keek hij weer een enkele keer naar haar.

Net toen hij zijn hoofd van haar weer naar het schrift keerde zag hij dat zij haar hoofd wendde en weer naar hem keek. Ze keek met een onzeker lachje. Hij keek terug. Uit de stilte om hem heen waarin alleen zij bestond, hoorde hij ineens: ‘Thomas, ben je al klaar?’ Betrapt. Hij boog zijn hoofd naar het schrift en keek even hoe Klaas met de opdracht bezig was. Hij kleurde de paardenbloem wat bij en keek snel nog even naar Marijke. Deze keek niet op terwijl zij bezig was.

Bij de pauze rond het middaguur werd Marijke opgehaald door het oudere meisje, zij ging blijkbaar naar huis. Hij bleef over in de klas met nog een enkele kinderen die wat verder van school woonden, net als hij en Klaas. Ze aten hun boterham met melk en praatten wat tegen elkaar. Toen iedereen klaar was mochten ze naar buiten op het speelterrein. Er was een klimrek, een voetbal en er waren kleine racefietsjes met dikke banden om mee te spelen. Naarmate de pauze vorderde keek hij terloops steeds vaker of zij er weer aankwam. Het speelterrein was al bijna vol toen hij haar eindelijk de hoek om zag komen. Hij was klaar met voetballen, had geen zin meer en liep zo onopvallend mogelijk in haar richting. Even stond ze alleen te dralen en hij raapte direct al zijn moed bij elkaar en zei: ‘dag Marijke’. Hij bloosde en lachte tegen haar. ‘Zullen we samen een rondje hardlopen?’. ‘Is goed’ antwoordde zij en rende meteen weg. Haar haren en jurk wapperden. Even overdonderd rende hij achter haar aan. Hij haalde haar niet in. Weer terug bij de hoek stonden ze allebei na te hijgen. ‘Jij kan goed rennen’, zei hij, ‘Jij ook Thomas’ antwoordde ze tussen het hijgen door. Ze wist zijn naam nog.

De middag op school was gevuld met spelen in verschillende hoeken van de klas. Daar stonden een speelkeuken, een hoek met allerlei houten blokken die juf ‘bouwhoek’ noemde, een hoek om met grote vellen papier te schilderen en een hoek met een grote doos met duplo. Alle kinderen waren bezig. Hij was ingedeeld bij het schilderen samen met nog zes andere kinderen. Hij schilderde dezelfde bloemen als vanmorgen, maar dan veel groter en met verf. Hij vond het leuk om te doen. Marijke was in de duplohoek bezig. Ze leek hem niet meer te kennen en was druk bezig. Hij probeerde af en toe haar blik te vangen maar zij keek geen enkele keer in zijn richting. Later bij het opruimen keek ze evenmin. Geen seconde. De schooldag eindigde met twee liedjes die de juf met de klas zong. Elke regel zong zij voor en de klas zong haar na.

Een zoemer kondigde het einde van de schooldag aan. Eindelijk klaar, hij durfde nu openlijk naar haar te kijken. Maar Marijke was in beslag genomen door haar buurvrouw en daar stond het oudere meisje al dat haar ook vanmorgen had gebracht. Zonder ook maar een blik liep ze weg met dat meisje.

Thomas wachtte op Tineke. Klaas liep naar de deur en zei zachtjes in het voorbijgaan tegen hem: ‘Er zeiden een paar jongens dat je een meidengek bent, ze moesten om je lachen.’  Klaas waarschuwde hem voelde hij. Hij schrok en moest denken aan een kort tafereel op het schoolplein in de middagpauze. Daar werd een jongen nageroepen met ‘brillenjood!’. Die jongen was toen overstuur geraakt. De meester die op het plein was had niet ingegrepen.

Hij liep onopvallend maar dicht achter Klaas aan naar de deur waar hij Tineke zag. ‘Hoe ging het?’ vroeg ze toen ze zijn hand pakte. Klaas keek nog even om, dat vond hij prettig. Voor Klaas hoefde hij niet bang te zijn. ‘Wel goed’, antwoordde hij Tineke nonchalant. Van binnen verschenen twee bange beelden: hij wordt nageroepen voor ‘Meidengek!’ en, nog erger, Marijke vond hem niet meer leuk. Maar hij zei verder niets tegen zijn zus. Hij keek wel uit.

Herfstochtend

Het park lag er verlaten bij deze vroege morgen. Het schemerde en de waterkou van de nacht was ondanks de jas voelbaar. Brr.

Voor hem hupte een merel van onder een heg het pad op en verdween enkele meters verder weer onder heg. Op de achtergrond hoorde hij de zachte geluidsbrij van de snelweg een kilometer verderop, het autoverkeer draaide al volop. Een natte dichtgevouwen krant lag aan de rand van de stoep tussen de bladeren. Een voorpaginafoto van een groot verkeersongeluk drong zich op. Oud nieuws, de krant was van eergisteren blijkbaar. Hij hield zijn handen in de zakken van zijn jas, zo bleven ze een beetje warm. Hij had zijn handschoenen aan moeten doen. Via een fietssluis liep hij het verlaten park in. Wandelend langs een rij bomen links met hier en daar een bank en rechts langs een plas ontwaarde hij wat verderop de donkere schaduw van een in een jas diep weggedoken persoon. Hij naderde. De persoon verroerde zich niet, het leek of deze hem niet opmerkte. Toen hij nog een meter van de onbekende verwijderd was, schraapte hij licht zijn keel en zei: ‘Goedemorgen’.

Met enige vertraging kwam er iets onverstaanbaars terug van een mannenstem. Hij keek de onbekende wat beter aan en zag nu een gezicht met een hoornen bril en een lichte baard in het schemerdonker. Hij schatte de man op ongeveer 50 jaar.

Hij wist niet of hij verder zou gaan met de korte uitwisseling van woorden. Erg uitnodigend was deze immers niet. Het viel hem op dat de man in het zwart gekleed was en wist verder nog steeds niet of en wat hij zou zeggen. De korte patstelling werd doorbroken door een snel naderende hardloper die met stevige pas het park door snelde. Tijdens het voorbijsnellen van de kleurig geklede hardloper hoorde hij de in het zwarte geklede man zachtjes mompelen: ‘Wat een uitslover!’ Blijkbaar had hij zijn omgeving toch goed in de gaten.

Nu verzamelde hij zijn moed en begon nog eens: ‘U bent vroeg op is het niet koud op deze bank? De man bewoog nu wat en draaide het hoofd langzaam in zijn richting. ’Weet u in mijn situatie doet de kou en het tijdstip van de dag er niet meer toe.’ Het leek hem of er geslagenheid doorklonk in zijn stem. ‘Wat doet er dan wel toe?’, de vraag rolde sneller zijn mond uit dan hij besefte. ‘Tja, mijnheer, dat is een goede vraag. Daar weet ik niet zo snel het antwoord op.’  ‘Wilt u dan misschien vertellen, wat er is gebeurd dat maakt dat kou en tijdstip van de dag er niet meer toe doen voor u?’

De man was even stil, hij leek na te denken of hij wel zou antwoorden. Maar na korte tijd draaide hij zijn hoofd wat naar hem toe en sprak. ‘Mensen gaan tegenwoordig hun eigen gang en trekken zich niets meer aan van anderen, van God noch gebod. Prominente personen hebben geen gezag meer en vrijwel iedereen is van God los. Verenigingen hebben een moeilijke tijd en kerken lopen leeg. Ook de mijne. Gisteren is de kerk definitief gesloten. Op zondagen kwamen de laatste tijd nog slechts een handjevol mensen. Dat kon niet meer. Nu heb ik niets meer te doen.’

Hij keek de man aan en was even stil. Zijn woorden klonken ijl na. ‘Waar zijn de laatste gelovigen heen, naar een andere gemeente, of heet dat bij u een parochie?’ Na een korte pauze kwam een vermoeid antwoord: ‘Ik heb hen met een mooie dienst over gedaan aan een andere parochie, wij behoorden tot de katholieke kerk. Daar zullen mijn parochianen mij spoedig terugzien, het aantal geestelijken is dermate klein geworden dat parochies op grote schaal worden samengevoegd en ik snel gevraagd zal worden om bij toerbeurt ook daar de mis te doen op zondag.’  ‘En nu?’, vroeg hij na enige nadenken, ‘Wat gaat u nu wel doen, hier in de schemerkou op de vroege morgen op een bankje zitten?’

‘Ik wacht, wacht, inderdaad ik wacht’, zei hij meer tegen zichzelf dan tegen de voorbijganger. ‘Ik wacht tot de zinloosheid opgelost is en ik weer wat moed en zin heb iets te ondernemen. De komende tijd heb ik geen agenda nodig, ga op ongewone tijdstippen de stad in en zal allerlei dingen zien gebeuren en misschien ook wel meemaken die tot voor kort voor mij geen betekenis hadden. Zo hoop ik de zinloosheid op te lossen en te proeven van het leven. Dat is het.’

’Dit gesprekje is dus een ongewone ervaring voor u dat u verder moet helpen?’. ‘Ja precies. Ik wil u wel verklappen dat ik me vanmorgen rot en zielig voelde. Maar deze paar minuten helpen me, uit dat humeur te treden. Dit praten doet me goed. Als priester was ik niet gewend om over mezelf te praten. Je moest er vooral zijn voor anderen. Luisteren. De hemel mag weten hoeveel ik wel niet geluisterd heb.’

Hij zweeg en ging even verzitten en keek stil voor zich, alsof hij vond dat het wel klaar was. Een kleine zachte plons rechts voor hen deed hen allebei opkijken. In de schemering was een lepelaar geland in de plas voor hen. ‘Wat bijzonder. Vandaag gebeurt er iets. Goedendag.’  De schemering was bijna licht geworden en hij vervolgde zijn weg, met zijn handen nog steeds in zijn jaszakken.

Een groot vraagstuk

Inleiding

Ik kreeg onlangs als cadeautje de bundel Towards a fair and just economy, Social business as a transformational approach (LM Publishers, 2018) cadeau van oud studiegenoot Fons van der Velden. Hij is directeur van Context, een bedrijf gericht op internationale ontwikkelings­vraagstukken waarbij lokale gemeenschappen centraal staan. In deze bundel worden verschillende inspirerende voorbeelden en werkwijzen uit de doeken gedaan.

Dit boek sluit af met een slotbeschouwing van de samensteller Fons van der Velden. Hierin vraagt hij zich af of en hoe sociale bedrijven de wereld kunnen veranderen. Fons zoekt hierbij naar een nieuwe linkse omvattende visie. Hij voert klassieke (neo)­marxistische denkers op die wijzen op het beperkte bereik van sociale (coöperatieve) ondernemingen die niet alleen een financieel resultaat/financiële waarde maar ook een maatschappelijke resultaat/waarde nastreven en daarmee bijdragen aan verandering. Er moet meer gebeuren. De macht over de staat, de wetgeving, het recht moet eveneens verworven worden, maar vooral: het eigendom van de productiemiddelen moet op grote schaal, en niet alleen bij een aantal sociale ondernemingen, op andere leest geschoeid worden. Eigenaars van kapitaal, dat zich internationaal beweegt, mogen niet meer bepalen hoe de wereld zich ontwikkelt, of beter gezegd hoe de wereld afstevent op uitputting van grondstoffen, nog grotere ongelijkheid, meer rampen van sociale, humanitaire, economische en ecologische aard.

De vraag is: is er misschien een nieuwe visie te verwoorden waarmee op hoopvolle wijze deze vraagstukken kunnen worden aangepakt.

Ik verken hier het antwoord op deze vraag door op te noemen wat er nodig is om de urgente mondiale vraagstukken aan te pakken. De vraagstukken die ik hier bedoel zijn:

  • De enorme kloven die wereldwijd gegroeid zijn tussen massa’s armen en een kleine rijke, niet zelden criminele bovenlaag;
  • De snelle uitputting van het vermogen van de aarde zich te herstellen van mijnbouw, agro-industrie[1] (nog steeds verhullend “landbouw en veeteelt” genoemd) industrie en commerciële dienstverlening en de gevolgen van dit alles voor het wereldwijde klimaat, met name voor die armere delen van de wereld die het minst bijdragen aan de opwarming van de aarde, er veel meer last van hebben en die geen middelen hebben voor klimaatadaptatie;[2]
  • De steeds meer verstevigde (ook militaire) greep van de politiek-economische bovenlaag op het leven op aarde en op de politieke besluitvorming en, daarmee samenhangend,
  • Het steeds meer zich verspreidende gevoel bij grote groepen mensen op de gehele wereld dat ze geen noemenswaardige greep hebben op hoe de wereld, hun omgeving en hun leven zich ontwikkelt;
  • De vele opkomende populistische en nationalistische bewegingen die een hunkering naar vroegere tijden verwoorden, zich afkeren van het denken over de toekomst van de gehele wereld en zich keren tegen allerlei emancipatiebewegingen. Deze populistische en nationalistische groepen zijn bovendien veelal bereid om geweld te gebruiken ten einde de loop van de geschiedenis te keren;
  • De gegroeide digitale verbindingen tussen financieel-economische elites, criminele elites en militaire machthebbers enerzijds en de massieve repressiemiddelen die in met name de Arabische, Russische en Aziatische landen (maar ook elders) wordt toegepast om sociale en democratische bewegingen de kop in te drukken.
  • De enorme internationale netwerken van criminele drugs- en wapenhandelaren en jonge warlords die in staat zijn overal ter wereld zich in bovenwerelden in te werken en met geweld het verloop der dingen naar hun hand te zetten en ook hun lokale maffiose pendanten die plaatselijke gemeenschappen en vooral de jongeren, niet alleen in Zuid-Italië, in hun greep krijgen.

Enkele vragen

Hans-Jürgen Krahl betoogde al vijftig jaar[3] terug dat er geen omvattende visie meer mogelijk was. Er is sinds de jaren zestig-zeventig van de vorige eeuw ook geen totaalvisie meer verwoord over hoe we de mondiale problematiek – van grote ongelijkheid, internationale wapenhandel, vernietiging van natuurlijke hulpbronnen en de catastrofale gevolgen voor milieu en klimaat, de alomtegenwoordige terreur tegen oppositie die gericht is op meer democratie en op het aanpakken van deze grote problemen – kunnen aanpakken.

Ook ik kom niet verder dan enkele vragen te stellen die zo’n visie moet beantwoorden en beginnen van antwoorden te suggereren. Ik noem de vragen voorlopig in willekeurige volgorde.

  1. Hoe kunnen grote groepen mensen over de gehele wereld er meer van overtuigd worden dat grondige veranderingen in de manier waarop wij produceren, geld verdienen en consumeren hoogstnoodzakelijk én mogelijk zijn? Hoe kunnen wij effectief de desinformatie die overal en steeds geavanceerder verspreid wordt, tegengaan? Hoe kunnen wij hierbij iedereen niet alleen met informatie maar ook in hun emotie bereiken? En hoe doen we dat met ongeletterden?
  2. Hoe kunnen we het voorbereiden en het denken, de besluitvorming en de uitvoering van de noodzakelijke veranderingen niet overlaten aan beroepspolitici en hun staatsapparaten?
  3. Hoe kunnen we bij dit alles de mensenrechten en democratische waarden beschermen en de onderdrukking van minderheden (vrouwen, etnische minderheden, kinderen, lhbti+, enz.) beëindigen en voorkomen?
  4. Hoe kunnen wij de honderden miljoenen van oorlogsgeweld getraumatiseerden over de gehele wereld op een hoopvolle en vertrouwenwekkende manier actief bij deze veranderingen betrekken en een beter perspectief bieden dan alom tegenwoordige verleidingen tot individueel gewin en maatschappelijke apathie?
  5. Hoe is de grote formele en vooral ook informele invloed van grote bedrijven op het gedrag van overheden tegen te gaan? Hoe kunnen we de netwerken van managers, directeuren, leidinggevende medewerkers van overheden, bedrijven, leger, politie, rechterlijke macht, advocatenkantoren en zorg, transparant maken en deze openbaar maken?
  6. Hoe kunnen de gewelddadige internationale criminele bendes van wapen- en drugshandelaren en hun lokale vertegenwoordigers worden aangepakt? Hoe kunnen warlords waar ook ter wereld worden opgepakt en hoe moet de mondiale samenwerking hierin eruitzien?

Beginnen van antwoorden

  1. Het is me niet duidelijk waarom de marxistische visie zo strak schematisch denkt: eerst de staatsmacht dan de productiewijze aanpakken. Het kan misschien net zo goed andersom: eerst grote veranderingen in de manier waarop wij produceren en daarover denken en dan uiteindelijke ook de macht over de staat.
  2. De visie die Fons hier in het laatste hoofdstuk presenteert is wat mij betreft te schema­tisch én te veel gericht op nationale staten i.p.v. op de wereldmarkt. De wereld is inder­daad deels langs de lijnen van de nationale staten georganiseerd, maar voor een invloed­rijker deel in een grote veelheid aan internationaal opererende bedrijven en platform-economieën, met hun ook onderlinge contacten met bedrijven in de informatie­voorziening, met bancaire instellingen en met topambtenaren van de nationale over­heden. Het vrijwillig doen ombuigen van de intenties van deze complexe wereld in de richting van vrede, van duurzaamheid, van een redelijke verdeling van welvaart, zorg en welzijn is een klus die we niet moeten overlaten aan gewapende jonge mannen. Dat zijn immers de Bouta’s, Erdogans, Poetins, Dutertes en Idi Amins van de daaropvolgende jaren.
  3. Het is me niet duidelijk hoe de macht over de bedrijven, het bestuurs- en staatsapparaat en over leger en politie verkregen kan worden op een manier waarbij geen geweld wordt gebruikt. Toegang tot bronnen, tot bepaalde invloedrijke personen en hun contacten en hun bankrekeningen krijg je zonder geweld alleen als men dat vrijwillig doet. Geweld is mijns inziens heilloos, roept tegengeweld op en eindigt steevast vrijwel in een dictatuur. Ik heb het hier uitsluitend over geweld dat niet door de rechterlijke macht is gesanc­tioneerd. Omdat hier geen overtuigende antwoorden zijn, moeten we ernaar zoeken en nieuwe aanpakken proberen.
  4. Te veel wordt louter de vernietiging/verandering van de kapitalistische productiewijze als de hefboom gezien voor een verandering ten goede. Ook na zo’n omwenteling zullen er netwerken ontstaan van hen die informatie, contacten, kapitaal en beslissingsbevoegdheden hebben. (Lokale) Collectieve en coöperatieve productiewijzen met een maatschappelijk doel zullen moeilijk deze netwerken binnen­dringen. Via deze netwerken zullen steeds opnieuw, ook decennia na revolutionaire veranderingen (zie China, Rusland, Oekraïne, Belarus enz.), particuliere initiatieven ontstaan. Deze zijn wellicht alleen met dwang en geweld tegen te houden, want er zullen altijd lieden zijn die zo nodig ten koste van anderen geld willen verdienen.
  5. Bij alle mogelijke vernieuwingen is de vraag van belang waar in regionaal opzicht de eerste prioriteiten gelegd worden. We zouden een dik vraagteken kunnen zetten aan de vanzelfsprekende voorrang die de stedelijke gebieden hebben en nemen hebben. Vooral met het oog op het tegen gaan van de uitputting en opwarming van de aarde zouden we het belang van de rurale gebieden, van de randen van ons land en van het platteland waar ook ter wereld moeten heroverwegen. De agro-industrie zal overal plaats kunnen maken voor geavanceerde hoogwaardige én ecologisch verantwoorde en vooral ook coöperatieve vormen van landbouw en zoveel mogelijk regionale voedselvoorziening.
  6. Bij de stapsgewijze herinrichting van de wereld moeten we uitgaan van samenwerking tussen mensen, waarbij we een individueel motief, een individuele relatie tussen inspanning en beloning gehandhaafd en verzekerd moet blijven. Dit is een van de lessen van de collectieve bedrijven en staatsbedrijven uit Oost-Europa. Er zal met andere woorden ook in een meer sociale en coöperatieve toekomst, naast een sociale ook steeds een individuele verbinding gerealiseerd moeten worden tussen inspanningen en beloningen. Opgelegde collectiviteiten functioneren niet.
  7. Geweldloze, democratische aanpakken van grote veranderingen kunnen op hun werkzaamheid getoetst worden. Te denken valt aan zogeheten “open” vormen van beleidsvorming, d.w.z. niet gedicteerd door overheidsbeleid en niet gekanaliseerd door ambtenaren. Kenmerk hiervan is dat de denkkracht en creativiteit van betrokken burgers gehonoreerd wordt.[4] De vier werkwijzen die Van Reybrouck presenteert in zijn Huizingalezing van zijn daarbij eveneens de moeite waard om nader te onderzoeken en uit te proberen. Ik bedoel hier het preferendum, de global assembly, een systeem van carbon credits en burgerlijke ongehoorzaamheid bij belastingbetaling.[5] Ook voormalig (Nijmeegs) hoogleraar bestuurskunde Roel in ’t Veld pleit hier voor.[6] Voor massale actie kan ook Gandhi een inspiratiebron zijn en kunnen sociale media een cruciale rol spelen.
  8. Willem Schinkel (in gesprek met Sjors Roeters in VN, 20 dec 2021) ziet vooral verbanden en samenhangen tussen allerlei maatschappelijke kwesties en heeft vooralsnog nog allesomvattende visie. Wel vindt hij het belangrijk (ook persoonlijke) verbindingen te leggen tussen allerlei vormen en terreinen waar strijd plaats vindt (Black Lives Matter, toeslagen affaire, de uitputting en misbruik van Groningen, de groter worden inkomensverschillen, enz.) . . Op al deze en andere terreinen worden economie en staat uitgedaagd door mensen die niet alleen in de bestaande orde participeren maar daarnaast ook andere dingen doen die niet door financieel rendement bepaald worden. Coalities zijn mogelijk tussen al deze groepen. Creativiteit en leven blijven woekeren (in zijn woorden). Niet zozeer een omvattend beeld maar een mozaïek van situaties, visies en mogelijkheden.
  9. Bij al deze nieuwe vormen van participatie is het van belang waarborgen in te bouwen voor de evenredige inbreng van mensen van alle leeftijden en dan met name kinderen/tieners en mensen van 70 jaar en ouder en van alle opleidingsniveaus. Zowel op nationaal en internationaal, als op lokaal niveau mag het niet gebeuren dat (mannelijke) hoogopgeleide dertigers en veertigers uit de stedelijke gebieden de toon zetten en de gesprekken beheersen.
  10. Immers, de kracht van emotionele en rationele argumenten en van het benoemende woord in plaats van bommen of kogels, is de kracht die wij nodig hebben om de teloorgang van de aarde te keren.
  11. En dan is er nog het punt van Rutger Bregman[7], dat er geen afstand mag ontstaan tussen leiders en bevolking. Hoe kunnen we voorkomen dat leiders hun eigen en andere mensen niet persoonlijk kennen, m.a.w. op welke kenbare en herkenbare schaal kunnen wij leiderschap organiseren? En hoe kunnen wij daarbij de interne samenhang of sociale cohesie van lokale gemeenschappen, ook tegen criminele bendes en jonge warlords, versterken en betrekken bij een grotere mondiale stroom. En hoe kunnen wij sociale media daarbij hun effectieve verbindende werk laten doen?

Ik heb geen antwoorden, het vraagstuk is te groot voor mij.  Ik heb hooguit voorzichtige vermoedens en nog steeds hoop.

(Bijgewerkt op 21 dec. 2021)


[1] Een indrukwekkende schets van de verwoestende werking van de agro-industrie, nu eens niet over Bangla Desh of het Braziliaans regenwoud is te vinden in Richard Powers, The Overstory ((‘Tot in de hemel’), Vintage Publishing 2018; de Nederlandse vertaling is uit 2019.

[2] Zeer onlangs nog helder en onontkoombaar verwoord door David van Reybrouck, De kolonisatie van de toekomst, Huizinga lezing, Uitgeverij EW, dec 2021.

[3] Hans-Jürgen Krahl stelde dit in een discussie die eind jaren zestig kort woedde in de West-Duitse studentenbeweging; deze discussie is de geschiedenis  in gegaan als ‘Krahl-Schmierer-discussie’, over de gewenste koers van de toenmalige studentenbeweging. Krahl’s oorspronkelijke tekst heb ik niet meer terug kunnen vinden, maar weet nog wel dat het begon met “Thesen…. Deze veelbelovende jonge Krahl is in 1971 bij een auto-ongeluk overleden.

[4] Een presentatie in het Nederlands taalgebied van dergelijke werkwijzen is o.a. te vinden in Peter van Hoesel en Max Herold, Beleidsontwikkeling in de 21ste eeuw, Hoe het anders kan en moet,  Boom, 2020.

[5]  Zie uitgebreider o.a. David van Reybrouck a.w., p. 23 e.v.

[6] „En ten tweede: probeer als media meer hoopvolle ontwikkelingen buiten Den Haag bloot te leggen. Daar vind je experimenten met participatieve democratie die mooie democratische ervaringen voor burgers hebben opgeleverd, zoals bij de ontwikkeling van stadswijken, voedselbanken en energiecoöperaties. Nu de representatieve democratie in crisis verkeert, wordt het tijd voor media meer oog te hebben voor de positieve kanten van de participatieve democratie, en hoe die de representatieve rol kan aanvullen.” (Roel in ’t Veld in de NRC 8 november 2021). Zijn nieuw uitgekomen bewerkte versie van Kennisdemocratie, (Boom, 2021) is om meerdere redenen de moeite waard om te lezen.

[7] Zie Rutger Bregman, De meeste mensen deugen, De Correspondent 2019. Het gaat mij hier met name om hoofdstuk 11, Hoe macht corrumpeert. Bregman legt uit dat afstand en het niet persoonlijk kennen van mensen, oorlogsgeweld van potentaten mogelijk maakt. Een geloofwaardige hypothese.

Twee boeken van Patrick Modiano

‘De plaats van de ster’, Amsterdam 1973 (oorspr. ‘La place de l’étoile’, Gallimard, Paris, 1968) en

‘Uit verre vergetelheid’, Amsterdam 2014, (oorspr. ‘Du plus loin de l’oubli’, Gallimard, Paris, 1996)

Ik las twee boeken van Parijzenaar Patrick Modiano. In het eerste boek, De plaats van de ster (“place de l étoile”) , geeft Modiano een beeld van het kapotgemaakte leven van een joodse Parijzenaar die de oorlog en de Holocaust overleefde.

En daar word je niet vrolijk van. Naast de al eerder her en der gememoreerde zware schuldgevoelens van overlevenden van de Holocaust, (“waarom ben ik de enige van mijn familie die het gered heeft”) komen er psychische stormen, waandenkbeelden, nachtmerries die teruggrijpen op eerdere levensperiodes, SS’ers en Wehrmachtsoldaten die in dromen Joodse namen dragen, in Israël wonen maar leven in het Parijs van 1941, woedeaanvallen en een geregeld verbroken verbinding met de dag van vandaag. Je kunt het zo gek niet bedenken of het komt voor. in Het geheel grijpt mij bij mijn strot en ik begin een klein beetje te ontwaren hoe dit moet zijn. Ik ervaar de machteloosheid van de hoofdpersoon om iets van zijn leven te maken als beklemmend maar ook als vreemd. Zijn belevenissen heeft Modiano zo opgeschreven dat ik er als lezer geen contact mee krijg. De opgeslotenheid van de hoofdrolspeler in zijn eigen psychische gevangenis is hij steeds gedoemd in verkeerde situaties verzeild te geraken of met de verkeerde personen in aanraking te komen. Hij heet Raphaël Schlemilovitch. Misschien is zijn naam wel de kortste samenvatting van wat Modiano wil laten zien. De schuldgevoelens van overlevenden komen indringend naar voren als Schlemilovitch in zijn wanen zelf SS’er is en Eva von Braun ontmoet. Twee punten zijn nog het noemen waard. De her en der typisch joodse humor, waar bij je moet lachen om niet te huilen, is zeer trefzeker. Daarnaast vormt het figureren van talrijke namen uit het Franse openbare en culturele leven van na de oorlog een moeilijkheid. Veel namen zeggen mij niet veel.

Had de plaats van de ster (Place d’ Etoile) een sterk biografisch karakter vanwege Modiano’s eigenverwevenheid met de oorlog en de Holocaust, het tweede boek heeft dat persoonlijke karakter niet. Althans het gaat niet duidelijk over Modiano’s eigen leven. Het kan wel een getuigenis zijn met een autobiografische achtergrond van het stedelijke leven in Parijs en London in de tijd dat de schrijver tot volle wasdom kwam.

Voor bohemiens is het Parijs (en London) van de jaren zestig een kille, lege onverschillige stad waarin mensen ieder voor zich iets van hun leven trachten te maken, maar de zinloosheid druipt van elke belevenis. Men doet wat, zorgt via gokken voor een inkomen en logeert dan hier, dan daar. Men komt anderen tegen met je korte of langere tijd een relatie hebt en samen optrekt. Het is zo weer voorbij. Het maakt niet uit, lijkt het wel. Er zijn altijd wel kennissen die je tijdelijk onderdak bieden. Er is altijd wel ergens een korte opdracht voor een schrijfklus of een onderzoekje te verkrijgen. Modiano schrijft bepaaldelijk niet over een gemiddelde werknemer van Renault – Billancourt, maar eerder over de derde bassist van Johnny Halliday. Van de twee mensen is de man een (in den beginne aankomend) schrijver die geen naam krijgt en heeft de vrouw Jacqueline geen duidelijk omschreven beroep. Zij ontmoeten in Parijs een gokker en in London, enige tijd later een smoezelige pandjesbaas. Deze mensen gaan uit, wandelen, snuiven ether, vrijen (ook als natura vergoeding voor het wonen in een huurflat), bezoeken een Jamaica café, toeren met de metro door de stad, ontmoeten deze en gene. Alle gebeurtenissen en dagen hangen als los zand aan elkaar, er is geen streven dat hun levens samenbindt en energie geeft.

De eerste episode van deze roman begint in Parijs en eindigt in London, na zo’n anderhalf jaar, met de plotse verdwijning van Jacqueline.

De tweede episode, vijftien jaar later, speelt zich af in Parijs. De naamloze protagonist is nu schrijver, leeft alleen en in willekeurige dagindeling. In een metro ziet hij een vrouw die op Jacqueline lijkt, hij gaat achter haar aan, ontdekt waar ze woont en weet enkele dagen later op een feest in haar flatgebouw binnen te komen, in de hoop haar te treffen. En dat gebeurt. Aanvankelijk lijkt ze hardnekkig hem niet te herkennen. Zij is met haar man. Maar bij het afscheid stapt ze met een smoes in dezelfde lift als hij en wordt het contact voor enkele uren vervolgd waar het jaren terug is gestokt. De volgende dag vertrekt ze met haar man naar Mallorca.

In de derde heel korte episode mijmert de schrijver, terwijl hij er wandelt, over de wijk waar Jacqueline is geboren.

Het leven van bohémiens in een grote stad lijkt een leven zonder bedoelde en duurzame verbindingen, toevallige ontmoeting en tijdelijke projecten rijgen zich aan elkaar. Een ontnuchterend boek.

Het Ledig Erf

Het is een doordeweekse dag in september. Het weer is zacht, aangenaam, ik zit buiten op een terras (het plein telt er vijf) en hoef mijn jasje niet aan te houden. Er gaat voortdurend een stroom verkeer voorbij die voor een aanhoudende achtergrond ruis zorgen. Fietsers rijden ogenschijnlijk doelgericht, af en aan in en uit de Twijnstraat richting de singel of de Westerkade en verder. Vrachtwagens van leveranciers van de Gemeente Reiniging en autobussen van het Utrechtse openbaar vervoer zijn de meeste ruis veroorzakende voertuigen. De drieledige bussen glijden soepel als een slang langs het bochtige kruispunt van wegen en singels meestal met een sliert van enkele personenauto’s in hun kielzog. Personenauto’s zijn hier zeldzaam, naast het genoemde vrachtverkeer van leveranciers, zijn het vooral taxi’s, bestelauto’s van bouwbedrijfjes of lesauto’s. Het waait in de bomen en de planten in de bakken op de terrassen bewegen op de wind. Het voormalige politiebureau, nu het Louis Hartlooper Complex, een

kwaliteitsbioscoop met horeca, is beeldbepalend aanwezig. De rechthoekige gevel van rode bakstenen heeft rechthoekige ramen, beide in verhoudingen die Rietveld bedacht kon hebben. Ze heeft een stompe, taps toelopende toren met een van aparte stenen gemaakte stompe top – spits is hier niet het goede woord.  Een richel aan de linker voorkant van het gebouw is versierd met een rij van ongeveer vijftien kleine bolvormige boompjes. Vlakbij aan de overkant van de weg staan drie banieren van het filmfestival. Ook het begin van de Twijnstraat is voorzien van een horizontale banier van het filmfestival. Tegenover deze bioscoop aan de andere kant van het plein, staat aan het begin van het bolwerk een monument, een bas-reliëf ingelegd in een rechtopstaand stuk natuursteen.  Het bas-reliëf brengt de roemloze uittocht van de Fransen uit de stad in beeld. Het plein wordt opgesierd door bloembakken die op zo’n twee meter hoogte verbonden zijn aan de klassieke lantaarnpalen. Deze bakken hebben een beproefde combinatie van lila en rode bloemen.

Aan een andere kant van het plein is het begin zichtbaar van de Oude Gracht, hier nog volop voorzien van grote zacht ruisende bomen die de hitte van deze zomer zo te zien goed doorstaan hebben. Even verderop is nog een stuk van het dak zichtbaar van de gotische Martinuskerk. De gracht begint rechts met een wit-geel geschilderd stenen gebouw, met in oud rood de naam ‘Het Maastrichts Bierhuis’ op de gevel. Rechts daarvan op een aanpalend gebouw, behorend bij een horeca gelegenheid, staat een gedicht van ene Eddy Lie. “… je gezicht weerspiegelt een boodschap..”.

De terrassen zijn mager bezet. Maar desondanks: alle plekken waar fietsen kunnen staan zijn vol.

De meeste voetgangers die in tweetallen of groepjes langs lopen zien er goed gekleed uit en praten volop; vermoedelijk bezig aan hun lunchpauze-wandeling. Een grote jonge hond, gelegen onder de zitting van haar bazin doet me steeds opnieuw opschrikken met een kort luid geblaf, telkens wanneer hij een soortgenoot ziet aankomen. Een paar ouderen zitten op twee gemeentebankjes bij de borstwering van de drieledige stenen brug. Ze krijgen gezelschap van een man van tegen de zestig, die gewapend met een colablikje erg de behoefte heeft zijn visie op van alles en nog wat luid en duidelijk te delen. Als het mannengezelschap even niet luistert, wendt hij zich tot de eenden in de singel. Een stel jonge dertigers in vrijetijdskleding lopen voorbij happend in de laatste beetjes van hun ijsje. Allerlei mensen afkomstig van het bolwerk naast de singel lopen langs met hun hond. De jonge hond ziet ze allemaal. Vier jongemannen, elk met een vuilniszak en een vuilnis-grijper rapen alle zwerfvuil op dat ze tegen komen en zetten hun werk voort op het wandelpad op het bolwerk.

Plotseling neemt het luide praten van de verkondiger in volume toe, hij heeft gezelschap gekregen van drie mensen, waarvan een vrouw, die luidkeels aan de conversatie hun bijdragen leveren. Dit geluid wordt af en toe verrijkt met het geluid van kapot vallende flessen in een ondergrondse glascontainer.

Een van mijn mede-terras bezoekers, gaat zitten rolt een sigaret, bestelt een biertje en zit vervolgens een uur lang in stilte op het terras, kijkt naar de mensen die voorbij komen en zijn ogen suggereren dat hij losjes nadenkt over van alles en nog wat. Twee vrouwen van in de zestig met een hond hebben een geanimeerd bijpraat-gesprek over mensen, nieuwe spullen en vakantieplannen.

En steeds kijkt de kleine afbeelding in brons van Herman Berkien, Utrechts cabaretier, de Twijnstraat in.

Enkele dagen later is het ’s middags mooi weer. Het terras van café Het Ledig Erf is nu voller bezet met luchtig geklede gasten. Er zitten merendeels jonge mensen die vrijwel allemaal met hun smartphone bezig, een gesprek voeren of aan het eten zijn. Er zijn twee duo’s jonge mannen aan het werk achter een laptop. De een kijkt weinig geïnteresseerd, de ander houdt zijn blik strak op het scherm van een laptop op zijn schoot gericht. Als een duo bezoek krijgt van nog twee jonge vrouwen vinden er twee maal twee enthousiaste omhelzingen ter begroeting plaats. Bij een duo die vermoedelijk een overleg hebben voert de man van de twee voor het grootste deel van de tijd het woord. Zij luistert of geeft die indruk.

Het groepje op de vrije bankjes van de gemeente, lijkt nu groter, allemaal mannen van middelbare leeftijd die wederom druk en soms luidruchtig in gesprek zijn. Wandelaars in koppels of een oma met een wandelwagen komen langs. Kinder-wandelwagens hebben tegenwoordig grotere wielen dan pakweg twintig jaar terug, ze rollen beter.

Het geluid van drilboren of motorzagen is voortdurend op de achtergrond aanwezig er wordt hier vlakbij bouw- of herstelwerk gedaan. Later zie ik dat het werk plaats vindt op het dak van het bioscoopcomplex. Een hoek van het gebouw is omgeven door een verticale stellage van aluminium buizen voorzien van gaas, waarschijnlijk bedoeld om verspreiding van gruis en stof van het werk te voorkomen. Soms staat een van de werkers rechtop en kijkt uit op het terras, alsof hij even kijkt of alles nog in orde is. Een informatie paneel, linnen gespannen in een aluminium raamwerk, vlak boven de genoemde boompjes wijst op de verbouwing.

Op een met een punt laag muurtje omgeven border met heesters, direct voor het café, staat een vreemd houten wit bordje met daarop de tekst: ‘Sykkelparkering forbudt’. Ik vermoed een Scandinavische taal en dat er iets is verboden. Navraag bij de ober leert me dat het Fins is en betekent: verboden fietsen te stallen. De eigenaresse van het café is een Finse.

(september 2018)

Hoog Catharijne (wordt vernieuwd)

Ik loop rond, ik hoef geen boodschappen te doen. Ik word overstelpt door licht in warme tinten en gedempt geluid. De schone vloer onder mij lijkt van licht gekleurd marmer en is in patronen gelegd met donkere vierkanten van verschillend formaat.

Het nieuwe gedeelte is in gebruik. Het is januari maar de kerst-sfeerverlichting hangt nog overal, gegoten in de vorm van boomachtige structuren met kale takken waar duizenden lichtjes aan branden.

Je komt thuis in een oase zodra je door de draaideur van Hoog Catharijne (HC) binnenstapt. Overal aanwezig maar niet overheersend is er arrenbie-muzak, van het soort van vijftien in een dozijn: niet bedoeld om een specifieke groep klanten te storen. De wandelgangen –“promenades” is een beter woord- zijn breed, de winkel groots opgezet, met hoge glazen etalages. Dominant aanwezig zijn hier de kledingzaken van Bershka, WE, Stradivarius, Gerry Weber, C&A en vele andere, met ook veel schoenen -en sportzaken. En er is volop horeca, thee- en koffietentjes, waar je iets te drinken neemt met een broodje of gebak, petit-restaurants en natuurlijk de Mac Donalds. Je hoeft geen hongerig gevoel te houden als je van thuis geen brood of appel hebt meegenomen.

Op etalageramen en afsluitende muren waarachter je werk in uitvoering kunt vermoeden, dringen levensgrote foto’s van schoenen, mensen in mooie kleren aan je op. Het resulteert in je klein voelen en dit vormt een tegenwicht ten opzichte van de koninklijke klant die je wordt bij binnenkomst van deze oase.

Welvaart is kleding en schoenen en eten en drinken in een sfeervol licht.

Mensen lopen rond in dikke jassen, soms alleen, soms in tweetallen of meer. Anders dan buiten op de markt of op het centraal station is het opvallend dat slechts weinig mensen eten. Bezoekers gaan winkels in, sjouwen tassen vol, of nog leeg, met zich mee en maken met hun plastic tassen gratis reclame voor de winkels die ze bezochten. Vrolijkheid is niet te ontdekken op de gezichten van de passanten. Slechts een enkel kind dat speelt met water, bankjes of roltrap, lacht. Winkelen is blijkbaar een ernstige zaak. En dit is nog het begin van dit consumenten paradijs, aan het grootste deel van het nieuwe HC wordt nog gewerkt.

Als contrast bezoek ik een ouder gedeelte van HC waar nog de winkels zijn die ik me herinner van de afgelopen jaren. Ik loop er de Action binnen en kijk naar de keurende en kopende mensen en de spullen die er te koop liggen. Hier zijn geen luxe grote winkels, met brede galerijen, maar gewone zaken met allergewoonste Utrechters, die op hun centen moeten letten en hier hun betaal­bare spulletjes bij elkaar zoeken.

Even later loop ik op de markt en zie de markthandelswaar, verkocht door marktkooplui in een sfeer die me bekend is. Mensen lopen hier met tassen te sjouwen, een kind krijgt een snauw, men eet friet, vis of een broodje, roken mag hier, want dit is de buitenlucht. Plat Utregs vermengt zich hier met allerlei exotische talen die ik niet versta. Vers fruit, vis, bloemen en kaas worden gaan hier grif van de hand.

Later kijk ik opnieuw rond in het nieuwe HC, ga zitten en maak een praatje met een man van in de tachtig. Een gepensio­neerde PTT-er uit Doorn die hier in de stad vanmiddag met enkele vrienden gaat uit eten. Geregeld komt hij uit Doorn hier naar de stad, zijn wekelijkse uitstapje uit zijn stille vrijgezellenbestaan.

Waarom voel ik me in dit nieuwe Hoog Catharijne niet thuis? Op de eerste plaats lijkt daar de overstelpende of overweldigende sfeer aan debet: licht, de al genoemde overal aanwezige muzak en de rijke uitstraling. Hier kom je in de wereld van het geld uitgeven, mensen op zoek naar tijdelijke blijheid en tevredenheid met nieuwe schoenen of een nieuwe broek.

Kassa’s rinkelen, met pin betalen is eenvoudig en snel, je houdt zo niet altijd zicht op je uitgaven. Het winkelcentrum tegenwoordig “mall” geheten, probeert je te betoveren, de gelukzaligheid te bieden van de nieuwe dingen. En vergetelheid. Nu even niet de was opvouwen, even niet iets repareren of je administratie bijhouden. Even verblijven in de wereld waar wij het allemaal voor doen.

Twee weken later kom ik nog eens kijken en loop nu enkele winkels binnen. In een kledingzaak valt mij de branche-vervaging op: men verkoopt ook allerlei huisraad zoals borden, lampjes, zitbanken. Veel van dat spul is niet veel meer dan goed bedoelde rotzooi. Maar branchevervaging lijkt de trend: koffie met gebak of een broodje in een boekenwinkel, in een kledingzaak zie ik een bak met bij de sfeer van de winkel passende cd’s. Ik kijk rond pak snuisterijen als vaasjes, kaarsen, kommetjes vast en draai ze in mijn hand om het goed te zien en leg het weer terug. Ik heb niets nodig.

(Januari 2018)

De Uithof- Utrecht Science Park

Plein bij hoofdingang UMCU

Het is een zonnige lentedag. Allerlei mensen komen en gaan naar het academisch ziekenhuis. Een taxibusje stopt en een krom lopende oudere man stapt voorzichtig uit. Twee mensen, beide in de zeventig misschien tachtig, wachten zittend op een dikke betonnen paal op de pendelservice die hen van dit plateau ophaalt naar de parkeergarage of naar een bushalte. De jongere mensen hebben meestal een mobieltje in hun hand. Als een taxi aankomt, stopt en na het uitstappen van de passagiers weer wegrijdt zijn voor enkele ogenblikken indringend de uitlaatgassen te ruiken. Een verpleger begeleidt een met een rollator lopende mevrouw naar buiten. Een moeder met zoon van in de twintig komen druk overleggend aanlopen.

Een vijftal taxi’s wachten geduldig op klandizie. Een personenauto komt snel aanrijden, blijkbaar met haast. Auto’s en taxi’s, vaak taxibusjes, rijden af en aan. De witte en grijs-metallic auto’s schitteren in de zon.

Mensen die lopen zijn op weg naar de parkeergarage, en komen vlak na de ingang bij de betaalautomaat waar je alleen met pin kan betalen. Zonder de melding van een storing, staat op een plakkaat dat het vandaag vrij parkeren is. Een medewerker in uniform komt terug van een pauzewandeling, het plastic drinkflesje is bijna leeg. Een vader van tegen de zestig, zo taxeer ik, duwt de rolstoel van zijn zoon van in de dertig naar buiten en kunnen naar huis. Ze worden gevolgd door een vijfkoppig gezelschap, van buitenlandse komaf, de vrouwen dragen hoofddoekjes. Even later verlaten zes jonge mensen alle voorzien van laptop-tassen, medische studenten?, druk overleggend het gebouw.

Sommige mensen komen zeer gehaast aanlopen, vermoedelijk uit vrees te laat te komen op de afspraak op de poli. Uit een volgende taxi stapt voorzichtig een man met twee elleboogkrukken, vlak achter hem een oudere man die zich steunend op een rollator langzaam naar buiten werkt. Een man duwt zijn vrouw voort die op een rolstoel van het ziekenhuis zit, voorzien van een grote spierwitte ooglap over haar linkeroog.

Een man naast me die blijkbaar hier vaker komt praat vrolijk en grappen makend met een chauffeur van een busje. Ze zijn bekenden van elkaar en tutoyeren. “Ze staan hier dubbel geparkeerd, doe er wat aan!” De chauffeur heeft een goed humeur en maakt een vrolijke opmerking terug. Deze opgewektheid valt op, de meeste mensen kijken ernstig of gelaten.

Een oudere mevrouw legt aan een chauffeur uit dat ze niet goed kan lopen en dat ze even geholpen wil worden bij het instappen. Sommige chauffeurs van taxibusjes kennen hun gasten bij naam en vervoeren ze, zo lijkt het, vaker.

De jongere mensen die hier komen of weggaan geven de indruk hier te zijn voor hun werk, de ouderen zijn, soms duidelijk, soms minder duidelijk, patiënten. Op het buitenterras geniet personeel van de zon en van hun lunch.

De moderne gebouwen in de omgeving van het ziekenhuis zijn omringd door nog recent ogende groenstroken met jonge bomen. Ook bij deze andere gebouwen zitten mensen, meestal jong volk in groepjes, buiten. Ze praten met elkaar en eten en drinken wat.

Een vijver heeft gele lis en meerkoeten als bewoners. Het verkeer, de af en aan rijdende auto’s en bussen, rijden rustig, het zachte gedruis ervan klinkt ontspannen.

Het Coïmbrapad

Op het Coïmbrapad, langs de Heidelberglaan, is het vandaag een levendige verzameling van groepjes studenten. Het plein telt enkele eenvoudige horecazaakjes, waar studenten koffie, broodjes, pizza’s en frites nuttigen. Ook zijn er enkele winkeltjes, waaronder, niet toevallig een grote boekhandel. Er heerst een gezellige drukte die doet denken aan een plein in het centrum van de stad. Hier zijn geen kinderen, ouders met kinderwagens of oudere patiënten. Druk overleg en gesprekjes met een enkele uitroep of vette lach zijn hoorbaar. Dit geroezemoes wordt geregeld op de achtergrond onderbroken door een voorbijgaande bus of proefrit-rijdende tram die steeds aangekondigd worden door een waarschuwend geklingel. Studenten praten over hun familie, over een feest de komende zaterdag en spreken soms, zo hoor ik over het zojuist afgelopen college. Er hangt de geurmengeling die doet denken aan een plein in Gent in de zomer, van frituur, warme broodjes en koffie. Alleen de geur van verschaald bier en muziek uit cafés ontbreekt in dit mengsel. Hoewel een voormalig volkskrantcolumnist vandaag zou bestempelen als rokjesdag, zijn er geen rokjes te zien maar lopen de jonge vrouwen vrijwel allemaal in lange broek met jasje of trui. Tussen de houten banken door loopt en fietst ieder zijns weegs.

Het roodstenen gebouw wordt geflankeerd door ook hier nog tamelijk jonge bomen in zacht groene lentekleur. De gesprekken lijken drukker te worden. Enkele kauwen zoeken hun voedsel tussen de gasten op het pleintje. Studenten hebben het hier gezellig.

(mei 2019)