Het park lag er verlaten bij deze vroege morgen. Het schemerde en de waterkou van de nacht was ondanks de jas voelbaar. Brr.

Voor hem hupte een merel van onder een heg het pad op en verdween enkele meters verder weer onder heg. Op de achtergrond hoorde hij de zachte geluidsbrij van de snelweg een kilometer verderop, het autoverkeer draaide al volop. Een natte dichtgevouwen krant lag aan de rand van de stoep tussen de bladeren. Een voorpaginafoto van een groot verkeersongeluk drong zich op. Oud nieuws, de krant was van eergisteren blijkbaar. Hij hield zijn handen in de zakken van zijn jas, zo bleven ze een beetje warm. Hij had zijn handschoenen aan moeten doen. Via een fietssluis liep hij het verlaten park in. Wandelend langs een rij bomen links met hier en daar een bank en rechts langs een plas ontwaarde hij wat verderop de donkere schaduw van een in een jas diep weggedoken persoon. Hij naderde. De persoon verroerde zich niet, het leek of deze hem niet opmerkte. Toen hij nog een meter van de onbekende verwijderd was, schraapte hij licht zijn keel en zei: ‘Goedemorgen’.

Met enige vertraging kwam er iets onverstaanbaars terug van een mannenstem. Hij keek de onbekende wat beter aan en zag nu een gezicht met een hoornen bril en een lichte baard in het schemerdonker. Hij schatte de man op ongeveer 50 jaar.

Hij wist niet of hij verder zou gaan met de korte uitwisseling van woorden. Erg uitnodigend was deze immers niet. Het viel hem op dat de man in het zwart gekleed was en wist verder nog steeds niet of en wat hij zou zeggen. De korte patstelling werd doorbroken door een snel naderende hardloper die met stevige pas het park door snelde. Tijdens het voorbijsnellen van de kleurig geklede hardloper hoorde hij de in het zwarte geklede man zachtjes mompelen: ‘Wat een uitslover!’ Blijkbaar had hij zijn omgeving toch goed in de gaten.

Nu verzamelde hij zijn moed en begon nog eens: ‘U bent vroeg op is het niet koud op deze bank? De man bewoog nu wat en draaide het hoofd langzaam in zijn richting. ’Weet u in mijn situatie doet de kou en het tijdstip van de dag er niet meer toe.’ Het leek hem of er geslagenheid doorklonk in zijn stem. ‘Wat doet er dan wel toe?’, de vraag rolde sneller zijn mond uit dan hij besefte. ‘Tja, mijnheer, dat is een goede vraag. Daar weet ik niet zo snel het antwoord op.’  ‘Wilt u dan misschien vertellen, wat er is gebeurd dat maakt dat kou en tijdstip van de dag er niet meer toe doen voor u?’

De man was even stil, hij leek na te denken of hij wel zou antwoorden. Maar na korte tijd draaide hij zijn hoofd wat naar hem toe en sprak. ‘Mensen gaan tegenwoordig hun eigen gang en trekken zich niets meer aan van anderen, van God noch gebod. Prominente personen hebben geen gezag meer en vrijwel iedereen is van God los. Verenigingen hebben een moeilijke tijd en kerken lopen leeg. Ook de mijne. Gisteren is de kerk definitief gesloten. Op zondagen kwamen de laatste tijd nog slechts een handjevol mensen. Dat kon niet meer. Nu heb ik niets meer te doen.’

Hij keek de man aan en was even stil. Zijn woorden klonken ijl na. ‘Waar zijn de laatste gelovigen heen, naar een andere gemeente, of heet dat bij u een parochie?’ Na een korte pauze kwam een vermoeid antwoord: ‘Ik heb hen met een mooie dienst over gedaan aan een andere parochie, wij behoorden tot de katholieke kerk. Daar zullen mijn parochianen mij spoedig terugzien, het aantal geestelijken is dermate klein geworden dat parochies op grote schaal worden samengevoegd en ik snel gevraagd zal worden om bij toerbeurt ook daar de mis te doen op zondag.’  ‘En nu?’, vroeg hij na enige nadenken, ‘Wat gaat u nu wel doen, hier in de schemerkou op de vroege morgen op een bankje zitten?’

‘Ik wacht, wacht, inderdaad ik wacht’, zei hij meer tegen zichzelf dan tegen de voorbijganger. ‘Ik wacht tot de zinloosheid opgelost is en ik weer wat moed en zin heb iets te ondernemen. De komende tijd heb ik geen agenda nodig, ga op ongewone tijdstippen de stad in en zal allerlei dingen zien gebeuren en misschien ook wel meemaken die tot voor kort voor mij geen betekenis hadden. Zo hoop ik de zinloosheid op te lossen en te proeven van het leven. Dat is het.’

’Dit gesprekje is dus een ongewone ervaring voor u dat u verder moet helpen?’. ‘Ja precies. Ik wil u wel verklappen dat ik me vanmorgen rot en zielig voelde. Maar deze paar minuten helpen me, uit dat humeur te treden. Dit praten doet me goed. Als priester was ik niet gewend om over mezelf te praten. Je moest er vooral zijn voor anderen. Luisteren. De hemel mag weten hoeveel ik wel niet geluisterd heb.’

Hij zweeg en ging even verzitten en keek stil voor zich, alsof hij vond dat het wel klaar was. Een kleine zachte plons rechts voor hen deed hen allebei opkijken. In de schemering was een lepelaar geland in de plas voor hen. ‘Wat bijzonder. Vandaag gebeurt er iets. Goedendag.’  De schemering was bijna licht geworden en hij vervolgde zijn weg, met zijn handen nog steeds in zijn jaszakken.


Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: